9 INSTALLATIEPROCEDURE EN GEBRUIK
9.3.3
Het te controleren gebied definiëren
9.3.4
Configureer de hulpingangen en -uitgangen
9.3.5
De configuratie opslaan en afdrukken
9.3.6
Node ID's toewijzen
G E B R U I K S I N S T R U C T I E S | safeRS/safeRS3 mixed system
96
WAARSCHUWING
Het systeem is uitgeschakeld tijdens de configuratie. Tref de geschikte
veiligheidsmaatregelen in de gevarenzone, beschermd door het systeem, voordat het
systeem zelf wordt geconfigureerd.
1. Klik in de toepassing safeRS3 Designer op Configuration.
2. Optioneel. Voeg het gewenste aantal sensoren toe aan het vlak.
3. Bepaal de positie en de inclinatie van elke sensor.
4. Bepaal de hoekdekking van het gezichtsveld voor elke sensor.
5. Bepaal de veiligheidsmodi, de detectieafstand en de herstarttijd voor elk
veiligheidsveld van elke sensor.
1. Klik in de toepassing safeRS3 Designer op Settings.
2. Klik op Digital Input-Output en definieer de functie van de ingangen en -uitgangen.
3. Als de mutingfunctie is voorzien, klikt u op Settings > Muting en wijst u de sensoren
toe aan de groepen op een manier die overeenkomt met de logica van de digitale
ingangen.
4. Settings > Restart function en kies het beheerde type herstart.
5. Klik op APPLY CHANGES om de configuratie op te slaan.
1. Klik in de toepassing op APPLY CHANGES: de sensoren slaan de ingestelde
inclinatie en de omringende omgeving op. De toepassing stuurt de configuratie naar
de verwerkingseenheid. Als het versturen is voltooid, wordt een configuratierapport
gegenereerd.
2. Klik op
om het rapport op te slaan en af te drukken.
Opmerking: om de PDF op te slaan, moet een printer op de computer geïnstalleerd
zijn.
3. Vraag de handtekening van de geautoriseerde persoon.
Toewijzingstypes
Opmerking: als aan de aangesloten sensoren nog geen Node ID is toegewezen (bijv.
eerste keer opstarten), dan wijst het systeem automatisch een Node ID toe aan de
sensoren tijdens de installatieprocedure.
De volgende drie toewijzingstypes zijn mogelijk.
Handmatig: om de Node ID aan één sensor per keer toe te wijzen. Kan worden
l
uitgevoerd voor alle reeds aangesloten sensoren of na elke aansluiting. Nuttig om
een sensor toe te voegen of om de Node ID van een sensor te wijzigen.
Automatisch: om de Node ID aan alle sensoren in één keer toe te wijzen. Uitvoeren
l
wanneer alle sensoren zijn aangesloten.
8027625 /1MLZ/30-12-2023 | SICK
Onderhevig aan wijzigingen zonder voorafgaande kennisgeving