CONTROLES VOORAF
3. Controleer of de elektrische voeding voor de unit de juiste spanning heeft en dat de fasevolgorde klopt met de draairichting van
de compressoren (schroef & scroll).
4. Zorg dat de watercircuits, genoemd onder 1, geheel met water of water/glycol zijn gevuld, afhankelijk van de toepassing; dat
op alle hoge punten ontlucht is, ook de verdamper, waarbij vast moet staan dat ze perfect schoon zijn en lekdicht. Ingeval van
machines met watergekoelde condensors moet het watercircuit van de condensor gebruiksklaar zijn, gevuld met water, druk
getest, ontlucht, en het fi lter moet gereinigd zijn nadat de waterpomp 2 uur gedraaid heeft. De koeltoren moet gebruiksklaar zijn,
de watertoevoer en overstroom gecontroleerd, en de ventilator in werkende staat.
5. Stel alle handbediende veiligheidvoorzieningen terug (waar nodig).
Open de voedingscircuits naar alle componenten: compressoren, fans...
6. Schakel de unit in met de hoofdschakelaar (optie). Controleer met het kijkglas het oliepeil in de carters van de compressoren.
Dit niveau kan per compressor variëren, maar mag nooit hoger zijn dan twee derde van het maximum in het kijkglas.
PAS OP: Schakel de carterverwarming van de compressor minstens 24 uur voor het starten al in. Daardoor kan het koudemiddel in
de carters wegdampen en het voorkomt schade aan de compressor door onvoldoende smering.
!
7. Start de pomp(en) en controleer of de te koelen vloeistof door de warmtewisselaars stroomt: let op de waterdruk
bij in- en uittrede, en gebruik de drukverlieskromme om de vloeistofstroom te berekenen m.b.v. de formule:
waarbij:
P2 = ter plaatse gemeten drukverlies
P1 = door LENNOX vermeld drukverlies voor een vloeistofstroom van Q1
Q1 = nominale doorstroming
Q = feitelijke doorstroming
Regel het circuit van de verdamper en de waterstroming in het circuit van de condensor (met regelkleppen, positie snelheid pomp...)
om de ontwerpcondities van (LENNOX-software) te benaderen.
8. Controleer bij units met luchtgekoelde condensors de juiste werking van de fans, en dat de beschermroosters in goede conditie
zijn. Controleer dat ze in de juiste richting draaien.
9. Controleer voor het maken van de elektrische aansluitingen of de isolatieweerstand tussen de aansluitpolen van de voedingsaansluiting
voldoet aan de geldende voorschriften. Controleer de isolatie van alle elektro-motoren met een megohmmeter met 500 volt
gelijkspanning, volgens de aanbevelingen van de fabrikant.
PAS OP: Start nooit een motor die een isolatieweerstand van minder dan 2 megohm heeft.
Start nooit een motor terwijl het systeem onder vacuüm staat.
7 - CONFIGURATIE MASTER-SLAVE (2 UNITS OF MEER)
In geval van 2 units of meer die samen werken, zijn verschillende confi guraties mogelijk: raadpleeg de handleiding van de controller
om de correcte parameters in te voeren.
• 26 •
Feitelijke stroming
Q = Q1 x √(P2/P1)
CHILLER-IOM-1309-D