luchtafvoermodule LWM 250)
Bij een warmtedrageringangstemperatuur van
< 10 °C kan, in combinatie met de luchtaf-
voermodule en ethyleenglycol of propyleen-
glycol als warmtedrager, een regenerering van
de warmtebroninstallatie worden uitgevoerd.
Met de instellingen kan de nalooptijd van
de warmtedragerpomp na het uitschakelen
van de warmtepomp worden bepaald. De
vermelde cijferwaarden komen overeen met
de nalooptijd in minuten bij een gemiddelde
warmtedrageringangstemperatuur van 0 °C
Instelling
Nalooptijd van
warmtedragerpomp
ALM 0
1 minuut
ALM 30
30 minuten
ALM 60
60 minuten
ALM 120
120 minuten
ALM 180
180 minuten
Als de warmtedrageringangstemperatuur
stijgt, wordt de resulterende nalooptijd van de
bronpomp korter. Als de warmtedragerin-
gangstermperatuur daalt, wordt de nalooptijd
langer. Vanaf een warmtedrageringangstem-
peratuur van 10 °C vindt altijd een minimale
naloop van één minuut plaats.
13 BRON MIN
Instelbereik –10 °C tot +10 °C en de
stand Uit.
De warmtepomp mag niet met een
brontemperatuur lager dan -5°C
worden gebruikt.
Bij de instelling UIT wordt de temperatuur
van de bronvoeler niet opgevraagd. Indien
de brontemperatuur beneden het minimum
komt, wordt de compressor uitgeschakeld en
wordt de stilstandtijd geactiveerd. Nadat de
stilstandtijd is verlopen en de vaste hysterese
van 2 K is overschreden, wordt de compres-
sor weer vrijgegeven.
Bronpomp nalooptijd
Min.
400
350
300
250
200
150
100
50
0
-6 -5 -4 -3 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7
De storing Brontemp min wordt met knippe-
rende gevarendriehoek in het display weerge-
geven en in de storingslijst opgeslagen.
De bronpomp wordt altijd 30 seconden eer-
der ingeschakeld, alvorens de compressor bij
warmtevraag van de verwarming in werking
treedt.
Na het uitschakelen van de warm-
tepomp loopt de bronpomp nog
60 seconden door.
14 RETOUR MAX
Maximum retourtemperatuur
Instelbereik 20 °C tot 55 °C.
Als deze ingestelde temperatuur in verwar-
mingsbedrijf bij de voeler van de retourleiding
wordt bereikt, wordt de warmtepomp onmid-
dellijk uitgeschakeld. Deze beveiligingsfunctie
voorkomt dat de hogedrukbeveiliging in
werking treedt. Het bereiken van deze tempe-
ratuurwaarde veroorzaakt geen storingsmel-
ding. Tijdens de warmwatermodus wordt de
retourtemperatuur niet opgevraagd.
15 AANVOER TEMP V
Maximum WP-aanvoertemperatuur
voor verwarming
Instelbereik 20 °C tot 65 °C.
Deze instelling begrenst de aanvoertempe-
ratuur van de warmtepomp en van alle 2e
warmtebronnen. Deze beveiliging is van toe-
passing op alle warmtepomptypes.
16 HD sensor
Maximale hoge druk
Instelbereik 38 bar tot 40 bar.
Deze instelling zorgt dat de druk niet te hoog
kan worden bij het verwarmen van verwar-
mingswater of tapwater.
Als de maximumdruk is bereikt, treedt een
regeluitschakeling in werking.
Zie ook WW ECO.
ALM 30
ALM 60
ALM 120
ALM 180
Bron intrede
temperatuur [°C]
8 9 10
17 MENG MAX
Maximum aanvoertemperatuur in het
mengcircuit
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Deze instelling begrenst de aanvoertem-
peratuur in het mengcircuit. Als bijv. uit de
gegevens van het mengcircuit een hogere in-
gestelde aanvoerwaarde wordt berekend, dan
wordt deze waarde gebruikt voor de max. in-
gestelde waarde van de aanvoertemperatuur
van het mengcircuit en hierop gereguleerd.
18 LOOPT MENGKL
Looptijd mengkraan
Instelbereik 60 tot 240
Met deze instelling kan het gedrag van de
mengkraan worden aangepast. De instelling
60 tot 240 betekent een regelafwijking van
6 K tot 24 K. De bemonsteringsfrequentie
bedraagt 10 sec. en de minimale inschakelduur
voor de mengkraan bedraagt 0,5 sec. Binnen
de dode zone van ±1 K van de ingestelde
waarde reageert de mengkraan niet. Voor-
beeld voor de instelling 100 = 10 K (zie
afbeelding): De regelafwijking (ingestelde tem-
peratuur mengcircuit – werkelijke tempera-
tuur mengcircuit) bedraagt 5 K. De mengkraan
gaat gedurende 5 sec. open, sluit vervolgens,
maakt een pauze van 5 sec. en begint weer
opnieuw.De regelafwijking (ingestelde tempe-
ratuur mengcircuit – werkelijke temperatuur
mengcircuit) bedraagt 7,5 K. De mengkraan
gaat gedurende 7,5 sec. open, sluit vervolgens,
maakt een pauze van 2,5 sec. en begint weer
opnieuw. Conclusie: hoe kleiner de regelaf-
wijking, des te korter de inschakelduur van de
mengkraan en des te langer de pauzeduur. Als
bij gelijke regelafwijking de waarde LOOPT
MENGKL verkort wordt, dan wordt de in-
schakelduur steeds langer en de pauze steeds
korter.
Voorbeeld voor de instelling 100 en een
regelafwijking van 5 K
5 K van 10 K = 50 % =
inschakelduur
Instelling 100 =
Einstellung 100 =
regelafwijking 10 K
Regelabweichung 10 K
± 1 K
Regelafwijking 5K
Regelabweichung 5 K
Regelafwijking (K)
Regelabweichung (K)
37