Bij gebruik van klimaatconsoles met afstands-
bediening FEK moet parameter 6 op
Ventilator worden ingesteld.
Volgende instellingen kunnen voor
koelwerking in parameter 6 voor FE7
of FEK worden geselecteerd:
- RUIMTETEMP (kamertemperatuur)
Als de ingestelde kamertemperatuur
wordt overschreden, begint de
koelwerking (uitgang KOELEN=230V).
Als de waarde 2K onder de
kamertemperatuur ligt, wordt de
koelwerking uitgeschakeld. (uitgang
KOELEN=0V)
- AANVOERTEMP en Hysterese
(aanvoertemperatuur en hysteresis)
De koelwerking wordt geregeld
aan de hand van de ingestelde
aanvoertemperatuur. De
warmtedragerpomp schakelt in bij:
[aanvoertemperatuur + hysteresis]
Warmtedragerpomp ook
bij onderschrijding van de
aanvoertemperatuur.
De [aanvoertemperatuur + hysteresis]
moet minstens 3 K < kamertemperatuur
liggen. Lagere aanvoertemperaturen leiden
tot een snellere afkoeling van de kamer.
Zodra bij de instelling OPPERVLAKTE
de berekende dauwpunttemperatuur 2
K groter is dan de ingestelde nominale
aanvoertemperatuur, wordt deze door de
dauwpunttemperatuur overschreven en
fungeert ze als regelfactor.
Als de reële aanvoertemperatuur lager
ligt dan de ingegeven of berekende
aanvoertemperatuur, wordt de
koelwerking beëindigd. Het koelsignaal is
verder voorhanden.
- Dynamik (dynamiek):
De dynamiek kan van 1-10 worden
ingesteld. De dynamiek beschrijft de
vertraging tussen fase 1 en fase 2, waarbij
de bijschakeling sneller gebeurt als de
waarde kleiner is.
WPC 5 - 13 cool
De parameter 6 moet op PASSIV
worden ingesteld!
Opmerking: De parameter 6 is enkel
toegankelijk als een FEK of een FE7
aangesloten is. Koelwerking is enkel
mogelijk in zomerwerking!
Koelwerking met FE7
De FE7 beschikt niet over een dauwpuntbe-
waking. Bijgevolg kan hij enkel in combinatie
met klimaatconsoles met condensaatafvoer
worden gebruikt. Parameter 6 moet dan op
VENTILATOR worden ingesteld.
Koelwerking met FEK
De afstandsbediening FEK beschikt over een
dauwpuntbewaking en kan worden gebruikt
voor oppervlakteverwarmingen (bijv. vloerver-
warmingen, muurverwarmingen enz.). Parame-
ter 6 moet dan op OPPERVLAKTE worden
ingesteld.
De ingestelde aanvoertemperatuur wordt
vergeleken met de berekende dauwpunt-
temperatuur, zodat de waarde niet onder het
dauwpunt daalt.
Bij gebruik van klimaatconsoles met afstands-
bediening FEK moet parameter 6 op
Ventilator worden ingesteld.
Volgende instellingen kunnen voor
koelwerking in parameter 6 voor FE7
of FEK worden geselecteerd
- RUIMTETEMP (kamertemperatuur)
Als de ingestelde kamertemperatuur
wordt overschreden, begint de
koelwerking (uitgang KÜHLEN=230V).
Als de waarde 2K onder de
kamertemperatuur ligt, wordt de
koelwerking uitgeschakeld. (uitgang
KÜHLEN=0V)
- AANVOERTEMP en Hysterese
(aanvoertemperatuur en hysteresis)
De koelwerking wordt geregeld
aan de hand van de ingestelde
aanvoertemperatuur. De
warmtedragerpomp schakelt in bij:
[aanvoertemperatuur + hysteresis]
Warmtedragerpomp ook
bij onderschrijding van de
aanvoertemperatuur.
De [aanvoertemperatuur + hysteresis]
moet minstens 3 K < kamertemperatuur
liggen. Lagere aanvoertemperaturen leiden
tot een snellere afkoeling van de kamer.
Zodra bij de instelling OPPERVLAKTE
de berekende dauwpunttemperatuur 2
K groter is dan de ingestelde nominale
aanvoertemperatuur, wordt deze door
de dauwpunttemperatuur overschreven
en fungeert ze als regelfactor. Als
de reële aanvoertemperatuur lager
ligt dan de ingegeven of berekende
aanvoertemperatuur, wordt de
koelwerking beëindigd. Het koelsignaal is
verder voorhanden.
7 OPWARMPROGR
Opwarmprogramma voor vloerver-
warming
Er zijn in totaal 6 parameters voor het op-
warmprogramma.
Zodra het opwarmprogramma wordt geac-
Opwarmprogram
Aufheizprogramm für Fußbodenheizung
Temperatuur
Temperatuur
Temperatuur
Temperatuur
Temperatur
Opwarm Temp. max
Maximaltemp.
Verhoging K/Dag
Steigung K/Tag
Eerste
Sockeltemp.
opwarmtemp
opwarmtijd
Dauer-Sockeltemp.
tiveerd, kunnen de 6 parameters na elkaar
worden versteld. Het programma wordt met
de parameter OPWARMPROGR en met de
instelling AAN gestart. Vervolgens wordt er
verwarmd tot de ingestelde sokkeltempera-
tuur (SOKKELTEMP) bereikt is. Gedurende
de ingestelde tijd (TIJD E OPWARM) wordt
de sokkeltemperatuur aangehouden. Na
het verstrijken van deze tijd wordt er met
een verhoging K/dag (VERHOGING/DAG)
verwarmd tot de maximum sokkeltempera-
tuur (OPWARMTEMP MAX) bereikt is.
Gedurende de ingestelde tijd (MAX CON-
TINUTEM) wordt de maximum temperatuur
aangehouden. Vervolgens wordt, in dezelfde
stappen als bij het opwarmen, de temperatuur
weer verlaagd.
Hiermee is het opwarmprogramma beëindigd.
Zodra er 2 verwarmingscircuits actief zijn,
functioneren beide circuits volgens het op-
warmprogramma (werking met bufferreser-
voir en mengcircuit).
Het directe verwarmingscircuit 1 (bufferreser-
voir met retourvoeler) neemt de ingestelde
waarden uit het opwarmprogramma over.
Aangezien er via de retourvoeler gereguleerd
wordt, is de werkelijke temperatuur in het
bufferreservoir bij de aanvoer voor de ver-
warming hoger. De mengkraan (verwarmings-
circuit 2) brengt de temperatuur weer terug
tot de ingestelde waarde uit het opwarmpro-
gramma (sokkeltemperatuur en maximum
temperatuur)
Belangrijk is dat bij het bedrijf met
2 verwarmingscircuits alleen de mengcircuit-
pomp werkt.
Als alleen het directe verwarmingscircuit 1 in
bedrijf is, wordt er tevens via de retourvoeler
gereguleerd. Aangezien de werkelijke tempe-
ratuur in het bufferreservoir bij de aanvoer
voor de verwarming hoger is, wordt er in
dat geval van de ingestelde waarden uit het
opwarmprogramma (sokkeltemperatuur en
maximum temperatuur) 5K afgetrokken.
Tijdens het opwarmprogramma loopt het
zomerbedrijf niet.
max. continu temp.
Dauer-Maximaltemp.
Einde
Ende
Zeit
Tijd
35