Problemen oplossen, regelingen en nazicht
NAZICHT VAN DE BATTERIJ
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken
in de buurt van de batterij bevinden, de uit de
batterij ontsnappende gassen zijn uiterst
ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie
tijdens het laden van de batterij.
De accuspanning controleren
U kan een spanningsmeter gebruiken om de toestand van
de batterij te controleren. Wanneer de motor niet draait geeft
de spanningsmeter de accuspanning weer, die 12 volt zou
moeten bedragen. Wanneer de motor draait geeft de
spanningsmeter de spanning van het laadcircuit weer, die
normaal 13 tot 14 volt bedraagt.
Een lege batterij of een batterij die onvoldoende stroom
levert om de motor te starten hoeft mogelijkerwijze niet
noodzakelijk te worden vervangen. Het is bijvoorbeeld ook
mogelijk dat de wisselstroomdynamo de batterij niet naar
behoren oplaadt. Als u twijfelt aan de oorzaak van het
probleem neemt u contact op met uw verdeler. Als u de
batterij moet vervangen volgt u de aanwijzingen onder De
batterij en batterijkabels schoonmaken in de voorschriften
voor periodiek onderhoud.
Een volledig ontladen batterij opladen
1. Zorg ervoor dat u weet welke voorzorgsmaatregelen
dienen te worden genomen tijdens het opladen van de
batterij. Als u niet vertrouwd bent met het gebruik van
een batterijlader en hydrometer laat u uw verdeler de
batterij nakijken en laden.
2. Vul voldoende gedistilleerd water bij om de plaat onder
water te zetten (vul bij tot het correcte peil tegen het
einde van de laadbeurt). Als de batterij erg koud is, laat
u de batterij eerst opwarmen voor u water toevoegt want
het waterpeil zal stijgen als de temperatuur toeneemt.
Een erg koude batterij zal ook niet normaal opgeladen
kunnen worden tot ze warm wordt.
3. Koppel het laadapparaat altijd af of zet het uit voor u de
klemaansluitingen vast- of losmaakt.
4. Bevestig de klemmen voorzichtig op de batterij en let
daarbij op de polariteit (doorgaans rood op [+] positieve
pool en zwart op [-] negatieve pool).
5. Meet tijdens het opladen regelmatig de temperatuur van
de elektrolyt. Als de temperatuur boven de 51,6° C
(125° F) stijgt of als er sterke gasafscheiding optreedt of
de elektrolyt sterk over begint te lopen moet de
laadsnelheid worden verminderd of moet het laden
tijdelijk worden onderbroken om beschadiging van de
batterij te voorkomen.
6. Laad de batterij op tot ze volledig is opgeladen (tot de
soortgelijke massa van de elektrolyt 1,250 of meer
bedraagt en de temperatuur van de elektrolyt ten minste
15,6° C [60° F]). De beste methode om ervoor te zorgen
dat de batterij voledig is opgeladen maar niet overladen
is, is elk uur de soortgelijke massa van een cel meten.
De batterij is volledig opgeladen als de cellen vrij gas
afscheiden bij een lage laadsnelheid en het soortelijk
gewicht over een periode van drie uur minder dan 0,003
verandert.
50
Starten met startkabels en hulpbatterij
(versterkingsbatterij)
Het starten met startkabels wordt niet aanbevolen. Als er
echter geen andere mogelijkheid is, volgt u deze
aanwijzingen. Wanneer u startkabels gebruikt moet u zowel
met de versterkingsbatterij als de lege batterij voorzichtig
omgaan. Volg de onderstaande stappen PRECIES ZOALS
ZE HIER STAAN en let er daarbij op geen vonken te
veroorzaken. Zie figuur 58.
1. Het voltage van de beide batterijen moet hetzelfde zijn.
2. Zet het voertuig met de versterkingsbatterij naast het
voertuig met de ontladen batterij zodat de startkabels
gemakkelijk op de batterijen van de beide voertuigen
kunnen worden aangesloten. Zorg ervoor dat de
voertuigen elkaar niet raken.
3. Draag een veiligheidsbril en houd uw ogen en gezicht
altijd afgeschermd van de batterijen. Vergewis u ervan
dat de doppen stevig in de openingen zitten. Leg een
vochtig doek over de doppen van beide batterijen.
4. Sluit de positieve (+) kabel aan op de positieve pool van
de ontladen batterij (verbonden met de starter of
solenoïde).
5. Sluit het andere uiteinde van diezelfde kabel aan op de
positieve (+) pool van de versterkingsbatterij.
6. Sluit de tweede kabel aan op de negatieve (-) pool van
de versterkingsbatterij.
7. Maak de laatste aansluiting op het motorblok, uit de
buurt van de batterij, van het voertuig dat niet wil
starten. Leun niet over de batterijen.
8. Start de motor van het voertuig met de
versterkingsbatterij. Wacht enkele minuten en probeer
vervolgens het voertuig met de ontladen batterij te
starten.
9. Als het voertuig niet start nadat u de motor gedurende
dertig seconden hebt proberen aan te zwengelen,
STOPT U MET DE PROCEDURE. Na meer dan dertig
seconden is het uitzonderlijk dat de motor nog start,
tenzij er een mechanische wijziging wordt aangebracht.
10. Laat de motor na het starten in vrijloopsnelheid draaien.
Verwijder de kabelaansluiting van de motor of het frame.
Verwijder vervolgens het andere uiteinde van diezelfde
kabel van de versterkingsbatterij.
11. Verwijder de andere kabel door hem eerst van de
ontladen batterij los te koppelen en vervolgens het
andere uiteinde van de versterkingsbatterij los te maken.
12. Gooi de vochtige doeken weg die u op de doppen in de
openingen van de batterijen had gelegd.
www.ferrisindustries.com