FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN
BEDIENINGSFUNCTIES
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningselement kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien moet een
combinatie van meerdere bedieningselementen in een specifieke volgorde worden gebruikt. Welke combinatie en volgorde
voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder GEBRUIK.
Rijsnelheidshendels
Met deze hendels controleert u de rijsnelheid van de
zitmaaier. Met de linkerhendel controleert u het aandrijfwiel
links achteraan en met de rechterhendel het aandrijfwiel
rechts achteraan.
Als u een hendel naar voren duwt, neemt de
VOORUITRIJSNELHEID van het desbetreffende wiel toe, en
als u een hendel naar achteren trekt, neemt de
ACHTERUITRIJSNELHEID toe.
OPMERKING: Hoe verder u een hendel van de vrijloopstand
weg beweegt, hoe sneller het aandrijfwiel draait.
Zie onder De om zijn as draaiende zitmaaier gebruiken voor
stuurinstructies.
Hendel om de positie van de
bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Beweeg
aan de hendel naar links, geef de stoel de gewenste plaats
en laat de hendel los om de stoel op die positie te
vergrendelen.
Functies en bedieningselementen
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in vier standen staan:
Verwarmt de gloeibougies.
Zet de motor stop en schakelt het elektrische
systeem uit.
Laat de motor draaien, activeert het
elektrische systeem en injecteert
brandstof in het brandstofsysteem.
Zwengelt de motor aan om hem te doen
starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN ("ON") staan wanneer de motor niet draait – daardoor
ontlaadt de batterij.
15