3. Maak de carburator leeg en sluit de brandstoftank af.
3.1 Plaats de vooruit/achteruit-hendel in de stand VRIJLOOP (N). Plaats de vrijloop-vergrendelingsnok in de stand
SERVICE (onderhoud). Draai de brandstofafsluiter in de stand OFF (uit) en laat de motor draaien tot de in de
carburator en brandstofleidingen achtergebleven benzine verbruikt is en de motor stilvalt. Plaats de vrijloop-
vergrendelingsnok in de stand OPERATE (gebruik).
3.2. Draai de carburator-aftapschroef open (verwijder ze niet) en laat de resterende benzine uit de carburatorkom in
een blik lopen. Giet ze vervolgend uit het blik in de brandstoftank van het voertuig.
3.3. Koppel de ontluchtingsslang los van de nippel van de uitstroom van de brandstoftank.
3.4. Sluit de uitlaat van de brandstoftank luchtdicht af. Wij raden een vinyl dop aan die u over de uitlaat schuift.
4. Om de motor te beschermen, verwijdert u de bougie en giet u via het bougiegat 1 cl SAE 10 olie in de motor. Draai
de krukas enkele slagen en breng de bougie weer aan.
5. Verhoog de bandenspanning tot de opgegeven waarde (zie Capaciteit banden, pagina 44).
6. Smeer de voorophanging en voer een volledige driemaandelijkse periodieke smeerbeurt uit (zie Periodiek
Smeerschema, pagina 42).
7. Maak de voor- en achterzijde van de carrosserie grondig schoon, net als de zittingen, het batterijvak en de onderzijde
van het voertuig.
8. Schakel de parkeerrem niet in. Blokkeer de wielen om het voorkomen dat het voertuig wegrolt.
OM HET VOERTUIG NA BEWARING WEER IN GEBRUIK TE NEMEN:
1. Maak het brandstofsysteem gebruiksklaar.
1.1. Verwijder de dop van de uitstroom van de benzinetank. Sluit de ontluchtingsslang aan. Open de
brandstofafsluiter.
1.2. Plaats de vooruit/achteruit-hendel in VRIJLOOP (N) en de vrijloop-vergrendelingsnok in de stand SERVICE
(onderhoud). Slinger de motor aan tot brandstof in de carburator en de brandstofleidingen wordt gepompt en de
motor start. Schakel de motor uit en plaats de vrijloop-vergrendelingsnok in de stand OPERATE (gebruik).
2. Stel de bandenspanning weer in op de normale waarde (zie Capaciteit banden, pagina 44).
3. Voer de controles vóór het eerste gebruik uit (zie pagina's 15 en 16).
OPMERKING
• OMDAT VOOR DE BEWARING OLIE IN DE MOTOR IS GEGOTEN, KAN HIJ BIJ HET EERSTE GEBRUIK NA DE
BEWARING EEN POOSJE ABNORMAAL VEEL ROOK PRODUCEREN.
BEWARING - ELEKTRISCH VOERTUIG
WAARSCHUWING
• DRAAI HET CONTACTSLOT OP OFF (UIT), VERWIJDER DE SLEUTEL EN LAAT DE VOORUIT/ACHTERUIT-
HENDEL TIJDENS DE BEWARING IN VRIJLOOP STAAN, OM ONGEWENST STARTEN VAN HET
VOERTUIG TE VOORKOMEN.
• ALLEEN POWERDRIVE PLUS VOERTUIGEN MET MOTORREM: PLAATS DE SLEPEN/RIJDEN-
SCHAKELAAR IN DE STAND TOW (SLEPEN).
• TRACHT NOOIT BEVROREN BATTERIJEN OF BATTERIJEN MET VERVORMDE BEHUIZING TE LADEN.
VERWIJDER DE BATTERIJ. BEVROREN BATTERIJEN KUNNEN ONTPLOFFEN.
33