In gebruik nemen
6.5 Gaskanalen op dichtheid controleren
6.5.6
ULTRAMAT 7 op dichtheid controleren
Opmerking
Controlewaarden
De controlewaarden werden vastgelegd onder de aanname, dat het totale volume van het
gaskanaal in de analysemodule en in de verbindingsleiding naar de drukmeter 80 ml bedraagt.
Werkwijze
1. Sluit de meetgas-/referentiegasuitgang af.
2. Sluit op de meetgas-/referentiegasuitgang een drukmeter (manometer) aan.
3. Realiseer in het meetgas-/referentiegaskanaal een overdruk van ca. 100 hPa.
4. Wacht ca. 1 min tot het ingestroomde meetgas/referentiegas de omgevingstemperatuur
aangenomen heeft.
5. Noteer de druk.
6. Wacht ca. 5 minuten en noteer de druk opnieuw.
Als de drukverandering onder 1 hPa ligt, is het meet-/ referentiegaskanaal voldoende dicht.
Deze waarde is gebaseerd op het eigen volume van de meetmodule 7 ml en het volume van de
drukmeter van 25 ml.
6.5.7
CALOMAT 7 op dichtheid controleren
Werkwijze
1. Sluit op de meetgasuitgang een drukmeter (manometer) aan.
Meetbereik ca. 200 hPa rel. tot 1000 hPa rel. met geschikte meetwaarderesolutie (0,1 hPa).
Absolute drukmeters met overeenkomstig goede resolutie zijn ook geschikt.
2. Verbind de meetgasingang via een afsluiter met een persluchtbron. De afsluiter moet een
leksnelheid van < 10
3. Breng stapsgewijs een overdruk van ca. 200 hPa tot stand in de analysemodule.
4. Sluit de afsluiter en wacht ca. 5 min tot het naar binnen gestroomde meetgas de
omgevingstemperatuur aangenomen heeft.
5. Noteer de druk.
6. Wacht ca. 5 minuten en noteer de druk opnieuw.
Als de drukverandering onder 5 hPa ligt, is het meetgaskanaal voldoende dicht.
Deze waarde is gebaseerd op het eigen volume van de meetmodule 7 ml en het volume van de
drukmeter van 23 ml.
74
hPa*l/s hebben.
-5
Beknopte bedieningshandleiding, 01/2022, A5E35134270-09
Apparaten in explosiebeveiligde uitvoering