11.2.2. Configuratie-instellingen - Standaard bedrijfsinstallatie
Vul de vereiste instellingen in op het installatieformulier, vul de antwoorden in Ampère per fase in.
Faserotatie van elk laadpunt.
- Selecteer of u optie 1, 2 of 3 van de faserotatie hebt toegepast.
De laadlimiet van elk laadpunt.
- Configureer de laadlimiet zoals beschreven in de specificaties van de overstroombeveiliging in hoofdstuk
6.4. De waarde voor de laadgrens wordt ingesteld in Ampère en geldt voor alle fasen. Deze kan worden
ingesteld in stappen van 1 A.
- Stel de limiet in op 80% van de nominale stroom wanneer de overstroombeveiliging tussen andere
elektrische componenten in een bestaande meterkast is ingebouwd.
- Stel de limiet in op 90% van de nominale stroom, wanneer de overstroombeveiliging is ingebouwd in een
speciale behuizing met voldoende koeling, of wanneer een gelijktijdigheidsfactor van 1 is gebruikt bij het
ontwerp van de meterkast.
De laadlimiet van de laadpuntgroep.
- Dit is Dynamic Power Sharing.
11.2.3. Configuratieinstellingen - Dynamic Power Management voor bedrijven
Als Dynamic Power Management voor bedrijven is toegepast, moeten de volgende functies ook worden
geconfigureerd. Vul de vereiste instellingen in op het installatieformulier.
Capaciteit van het net.
- Dit is de gecontracteerde stroomtoevoer van de locatie en de waarde in stroom per fase die de Dynamic
Power Management voor bedrijven wordt geacht af te schermen.
De noodstroom van de laadpuntgroep.
- Als het Business Pro laadpunt de verbinding verliest met de module Dynamic Power Management voor
bedrijven, is dit de maximale waarde die door de laadpuntgroep wordt geladen.
LET OP
Het laadpunt moet aan het einde van de configuratie opnieuw worden opgestart om de wijzigingen
te laten ingaan.
11.2.4. Elektrische beveiliging
1. Selecteer of u het laadpunt met een Dynamic Power Management module of als een stand alone-unit hebt
geïnstalleerd.
2. Stel voor een stand alone geïnstalleerd laadpunt de nominale stroom van de overstroombeveiliging en de
laadpuntlimiet in.
3. Stel ook de capaciteit van de netaansluiting in wanneer Dynamic Power Management is geïnstalleerd.
Capaciteit van de netaansluiting
De nominale stroom van de hoofd-installatieautomaat of zekering bij de netaansluiting van het huis.
Beveiliging tegen te hoge stroomsterkte
U hebt het laadpunt geïnstalleerd op een specifieke beveiligingsinrichting. Gebruik de nominale stroom van die
beveiligingsinrichting om het laadpunt te configureren. Deze inrichting wordt ook wel een installatieautomaat
(overbelastingsbeveiliging) of een aardlekautomaat (overbelastings- plus aardlekbeveiliging) genoemd.
Laadlimiet van het laadpunt
Configureer de laadlimiet zoals beschreven in de specificaties van de installatieautomaat in hoofdstuk 6.4. De
waarde voor de laadgrens wordt ingesteld in Ampère en geldt voor alle fasen. Hij kan worden ingesteld in
stappen van 1 A.
Stel de limiet in op 80% van de nominale stroom wanneer de overstroombeveiliging tussen andere
elektrische componenten in een bestaande consumentenunit is ingebouwd.
Stel de limiet in op 90% van de nominale stroom, wanneer de overstroombeveiliging is ingebouwd in een
speciale behuizing met voldoende koeling, of wanneer een gelijktijdigheidsfactor van 1 is gebruikt bij het
ontwerp van de consumentenunit.
LET OP
Het laadpunt wordt aan het einde van de app-cyclus opnieuw opgestart om de configuratiewijziging
te laten ingaan.
Installatiehandleiding – Business Pro & Lite 3.0 - 19SRNL02
NL
53