Belichtingscorrectie
Via belichtingscorrectie kan de door de camera geselecteerde belichtingswaarde
gewijzigd worden om foto's lichter of donkerder te maken. Deze functie werkt het beste
in combinatie met M (Centrumgerichte meting) of N (Spotmeting) (0 68). Kies uit
waarden tussen –5 LW (onderbelichting) en +5 LW (overbelichting) in stappen van
1
/
LW. Kies in het algemeen een positieve waarde om het onderwerp lichter te maken of
3
een negatieve waarde om het onderwerp donkerder te maken.
–1 LW
t
1
Plaats de cursor in het informatiescherm.
Als de opname-informatie niet wordt weergegeven in de monitor, druk dan op de
P-knop. Druk opnieuw op de P-knop om de cursor in het informatiescherm te
plaatsen.
2
Geef de opties voor belichtingscorrectie
weer.
Markeer de huidige belichtingscorrectie in het
informatiescherm en druk op J.
3
Kies een waarde.
Markeer een waarde en druk op J. Om terug te
keren naar de opnamestand, drukt u de
ontspanknop half in.
De normale belichting kan worden hersteld door de belichtingscorrectie in te stellen op
±0. De belichtingscorrectie wordt niet ongedaan gemaakt wanneer de camera wordt
uitgeschakeld, maar wel als u een andere stand kiest na %.
70
Geen belichtingscorrectie
Informatiescherm
P-knop
+1 LW