1 - INLEIDING
Alle in de fabriek geïnstalleerde overstortafsluiters zijn voorzien
van een verzegeling om wijzigingen in de afstelling te voorkomen.
Voor units geïnstalleerd in een gesloten ruimte moeten de externe
veiligheidsventielen altijd worden aangesloten op afvoerleidingen.
Raadpleeg de installatievoorschriften, bijvoorbeeld die van de
Europese normen EN 378 en EN 13136.Deze leidingen moeten
zodanig worden geïnstalleerd dat personen en eigendommen niet
in contact kunnen komen met afgeblazen koudemiddel. Omdat
de vloeistoffen in de lucht kunnen worden verspreid, moet worden
gewaarborgd dat het koudemiddel wordt afgeblazen op afstand
van luchtinlaten van het gebouw en de overdrukventielen moeten
periodiek worden gecontroleerd. Overdrukventielen moeten
periodiek worden gecontroleerd.De veiligheidsinrichting moet
tenminste eenmaal per jaar worden getest teneinde de goede
werking en inschakelwaarde te verifiëren.
Een voorbeeld van een testprocedure zonder verwijderen van
de pressostaat is gegeven in sectie 12.8 van deze handleiding.
Laat steunen, pallets of beschermende verpakking op hun plaats
tot de unit op zijn definitieve plaats staat. Deze units kunnen
worden verplaatst met een vorkheftruck zolang de vorken zich op
de juiste plaats
en in de juiste richting ten opzichte van de unit bevinden.
De units kunnen ook worden opgehesen met slings, waarbij
uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van de aangewezen
hijspunten die op de unit zijn aangegeven.
Gebruik hijsstroppen of hijsbalken die voldoende sterk zijn voor
het gewicht van de unit en volg altijd de hijsinstructies op de
meegeleverde maatschetsen. De unit mag niet meer dan 15°
overhellen.
Veiligheid wordt alleen gegarandeerd wanneer deze instructies
nauwkeurig worden opgevolgd. Wanneer dit niet gebeurt kan
schade aan de apparatuur of lichamelijk letsel van personeel het
gevolg zijn.
Dek nooit beveiligingen af.
Dit geldt voor de veiligheidsventielen in de koudemiddel- of
watercircuits en de drukschakelaars.
Controleer of de ventielen correct zijn geplaatst voordat de unit in
bedrijf wordt genomen.
Als overdrukventielen zijn gemonteerd op een wisselafsluiter, heeft
deze een overdrukventiel op elk van de twee uitgangen. Er is maar
één van de twee overdrukventielen in bedrijf, de andere is
geïsoleerd. Laat de wisselafsluiter nooit in de tussenstand staan,
dat wil zeggen met beide circuits open (zet de hendel geheel in
de stopstand). Als een overdrukventiel wordt verwijderd voor
controle of reparatie, zorg er dan voor dat er altijd een actief
overdrukventiel is op elk van de wisselafsluiters van de unit.
Alle in de fabriek geïnstalleerde overstortafsluiters zijn voorzien
van een verzegeling om wijzigingen in de afstelling te voorkomen.
De externe overdrukventielen zijn ontwikkeld en geïnstalleerd om
bij brand de schade te beperken.
In overeenstemming met de voorschriften die van toepassing zijn
op het ontwerp, de Europese Richtlijn Drukapparatuur en in
overeenstemming met de nationale gebruiksvoorschriften:
• Deze overdrukventielen (en breekplaat indien van
toepassing) zijn geen veiligheidsaccessoires, maar zijn
bedoeld om de schade te beperken in geval van brand.
• De hogedrukschakelaars zijn de veiligheidsaccessoires.
Grijze tekst geldt niet voor eenheden die zijn uitgerust met optie 330 (lage GWP A1 R-515B koudemiddel)
6
Het overdrukventiel mag alleen worden verwijderd als het
brandgevaar volledig onder controle is en nadat is gecontroleerd
dat dit door lokale voorschriften en autoriteiten is toegestaan. Dit
is de verantwoordelijkheid van de gebruiker.
Wanneer de unit wordt blootgesteld aan vuur, voorkomen
veiligheidsvoorzieningen scheuren als gevolg van overdruk door
het vrijgeven van het koudemiddel. Bij blootstelling aan een vlam
kan de vloeistof worden ontbonden in toxische residuen:
• Blijf uit de buurt van het apparaat.
• Zorg voor waarschuwingen en aanbevelingen voor het
personeel dat verantwoordelijk is voor het blussen van de
brand.
• Brandblussers geschikt voor het systeem en het gebruikte
type koudemiddel moeten gemakkelijk toegankelijk zijn.
Voor units geïnstalleerd in een ruimte moeten de externe
veiligheidsventielen altijd worden aangesloten op afvoerleidingen.
Raadpleeg de installatievoorschriften, bijvoorbeeld die van de
Europese norm EN-378.
Deze normen hebben een dimensioneringsmethode en
voorbeelden voor configuratie en berekening. Onder bepaalde
voorwaarden staan zij toe dat meerdere ventielen op dezelfde
afvoerleiding worden aangesloten.
Carrier adviseert om de veerveiligheid via een flexibele verbinding te
verbinden met de afvoerleiding. Speciale zorg is vereist om te
voorkomen dat er door de aansluiting op de afvoerleiding mechanische
spanning op de verbinding van de veerveiligheid ontstaat.
Het wordt aanbevolen om een koudemiddelindicator te installeren
om aan te geven of een deel van het koudemiddel via het ventiel
is weggelekt. De aanwezigheid van olie bij de afblaasopening is
een nuttige aanwijzing voor koudemiddellekkage. Deze vloeistoffen
mogen worden afgeblazen in de buitenlucht, maar voldoende ver
verwijderd van de luchtinlaat van het gebouw, of er moet afvoer
plaatsvinden in zulke kleine hoeveelheden waardoor er voldoende
verdunning plaatsvindt (merk op dat koudemiddel R-1234ze(E) en
R-515B zwaarder zijn dan lucht).
De instelling van een ventiel dat gelekt heeft, is over het algemeen
lager dan zijn oorspronkelijke instelling. De nieuwe instelling kan
invloed hebben op het bedrijfsbereik van de machine. Om onnodig
aanspreken van beveiligingen of lekkages te voorkomen, moet
het ventiel worden vervangen of opnieuw worden ingesteld.
Zie voor periodieke controle van de overdrukventielen paragraaf
1.3 "Veiligheidsinstructies voor onderhoud".
De schakelkast moet met verse lucht worden geventileerd. Dit
moet gebeuren door de aansluiting aan de bovenkant van de
schakelkast aan te sluiten op een luchtkanaal. De verse lucht moet
vanuit de buitenlucht in de technische ruimte worden aangezogen.
Als dit niet mogelijk is, mag de verse lucht worden aangezogen
uit de technische ruimte als aan de volgende criteria is voldaan
met betrekking tot het ventilatietoevoerkanaal:
• Aangebracht op een hoogte die ten minste een meter hoger
is dan het hoogste punt van de unit.
• Aangebracht op ten minste 2 meter afstand van de unit.
• Het toevoerluchtkanaal moet zijn gedimensioneerd in
overeenstemming met de tabel hieronder (maximum
drukverlies in het luchtkanaal voor een gegeven luchtdebiet).