Afb. 16
UPE 25-80, 32-80, 40-80 en 50-80 met MC 80
Storingssig-
naaluitgang
1
2
3
NC NO C
7
8
9
Stop
Opm.:
• Indien er geen externe aan/uit-schakelaar aange-
sloten word, dient de verbinding tussen klem 7 en
8 te worden gehandhaafd.
• Bij gebruik van de ingang van 0-10 V (klem 11 en
12) dienen de klemmen 7 en 9 met elkaar te zijn
verbonden (de ingang voor de min. capaciteits-
curve moet gesloten zijn).
• Alle kabels dienen hittebestendig te zijn tot +85°C.
• Alle kabels dienen in overeenstemming met
EN 60 204-1 gelegd te worden.
• Draden die zijn aangesloten op
- uitgangen 1 t/m 3,
- ingangen 7 t/m 12 en
- aansluitklemmen voor de voeding
moeten door middel van versterkte iso-
latie van elkaar en de voeding worden
gescheiden.
• Alle op een klemmenstrook aangesloten
aders dienen bij de desbetreffende
klemmen te worden gebundeld.
Start/stop
Min. curve
(nachtbedrijf)
Max. curve
Analoge ingang
(0-10 V)
10
11 12
DC 0-10 V
Min.
Max.
6.7.2 Busmoduul
Met behulp van het busmoduul vindt seriële commu-
nicatie met de pomp plaats via een RS-485-poort.
Dit gebeurt volgens het Grundfos busprotocol,
GENIbus. Aldus is de pomp aan te sluiten op het
Grundfos Pump Management System 2000, een
Gebouw Beheer Systeem of een ander extern regel-
systeem.
Via het bussignaal is het mogelijk de bedrijfsparame-
ters van de pomp op afstand in te stellen (o.a. de ge-
wenste opvoerhoogte, temperatuurbeïnvloeding, be-
drijfssituatie etc.). Tegelijkertijd kan de pomp statu-
sinformatie leveren over belangrijke parameters zo-
als de actuele opvoerhoogte, de actuele volume-
stroom, het opgenomen vermogen, storingssignale-
ringen etc.
Zie voor nadere details de bedieningsinstructies van
het Grundfos Pump Management System 2000 of
neem contact op met Grundfos.
Opm.: Wanneer de pomp is uitgerust met een bus-
moduul, is het aantal beschikbare instellingen op het
bedieningspaneel van de pomp of via de R100 klei-
ner.
De opvoerhoogte en de regelmethoden van de pomp
zijn alleen in te stellen via het bussignaal. Met be-
hulp van het bedieningspaneel op de pomp of met de
R100 is de pomp alleen op max. pompcurve te zet-
ten of te stoppen. Om een adresnummer aan de
pomp toe te wijzen is er echter een R100 nodig.
Zie ook paragraaf 7.8 Prioriteit van instellingen.
Naast de RS-485-poort beschikt het busmoduul te-
vens over drie ingangen voor externe signalen voor
de volgende gedwongen besturingsfuncties:
• Start/stop van de pomp.
• Pompbedrijf volgens max. pompcurve.
• Pompbedrijf volgens min. pompcurve (nacht-
bedrijf).
Opm.: Wanneer de pomp bijv. gedwongen wordt te
draaien volgens max. capaciteitscurve, geven de
balksegmenten op de pomp "max. capaciteitscurve"
aan, zie hoofdstuk 7.3.1 Pompbedrijf volgens max.
capaciteitscurve.
185