6.4 Bedrijf volgens curveverstelling
Kan worden ingesteld via de R100.
De pomp kan worden ingesteld op bedrijf volgens
een constante curve, als bij een ongeregelde pomp.
Selecteer één van de 19 curves tussen de max. en
min. curves, zie afb. 12.
Afb. 12
H
Min.
6.5 Temperatuurbeïnvloeding
Kan worden ingesteld via de R100.
Indien deze functie is geactiveerd, in de regelme-
thode op basis van drukverschil met leidingweer-
standcompensatie of op basis van constant drukver-
schil, wordt de gewenste waarde voor de opvoer-
hoogte verlaagd, afhankelijk van de mediumtempe-
ratuur. De temperatuurbeïnvloedingsfunctie kan wor-
den ingesteld voor temperaturen beneden 80°C of
beneden 50°C. Deze temperatuurlimieten worden
aangeduid met T
. De gewenste waarde wordt
max.
verlaagd ten opzichte van de ingestelde opvoer-
hoogte (= 100%) volgens de onderstaande karakte-
ristieken.
Afb. 13
H
100%
H
aktueel
30%
20
50
80
T
aktueel
In het bovenstaande voorbeeld is T
80°C. Bij een actuele mediumtemperatuur T
wordt de gewenste waarde voor de opvoerhoogte
gereduceerd van 100% tot H
Max.
Q
H
T
°C
Q
ingesteld op
max.
actueel
.
actueel
Voor temperatuurbeïnvloeding moet aan de vol-
gende voorwaarden worden voldaan:
• regelmethode op basis van drukverschil met lei-
dingweerstandcompensatie of op basis van con-
stant drukverschil.
• de pomp moet in de aanvoerleiding worden geïn-
stalleerd.
• het systeem moet voorzien zijn van aanvoertem-
peratuurregeling (d.w.z. volgens de buitentempe-
ratuur).
Temperatuurbeïnvloeding is geschikt voor:
• systemen met variabele volumestroom (b.v. twee-
pijpsverwarmingssystemen), waarbij de active-
ring van de temperatuurbeïnvloedingsfunctie zorgt
voor een verdere verlaging van de pompcapaciteit
in perioden met een geringe warmtebehoefte en
daardoor een gereduceerde temperatuur in de
aanvoerleiding, en
• systemen met een vrijwel constante volu-
mestroom (b.v. eenpijpsverwarmingssystemen en
vloerverwarmingssystemen), waarbij verschillen in
warmtebehoefte niet kunnen worden geregis-
treerd als wijzigingen in de opvoerhoogte (het-
geen wel het geval is bij tweepijpsverwarmings-
systemen). Bij dergelijke systemen kan de pomp-
capaciteit alleen worden bijgesteld door de
temperatuurbeïnvloedingsfunctie te activeren.
Selecteren van T
max.
Bij systemen met een benodigde aanvoerleidingtem-
peratuur:
• tot en met 55°C, selecteer T
• boven 55°C, selecteer T
Uitsluitend voor pomptypen UPE 25-40, 25-40 A
en 32-40:
In het temperatuurbereik van 20 tot 30°C schakelt de
pomp automatisch over naar bedrijf volgens een on-
geregelde minimale curve voor nachtbedrijf.
6.6 Signaallampjes
De twee signaallampjes geven de bedrijfsconditie en
eventuele storingen aan.
In paragraaf 7.2 Bedieningspaneel staat aangege-
ven waar de signaallampjes op de pomp zijn ge-
plaatst.
Opm.: Indien de pomp wordt bediend met behulp
van afstandsbediening R100, knippert het rode sig-
naallampje snel.
= 50°C,
max.
= 80°C.
max.
183