VEILIGHEIDSSYMBOLEN
Volg de
aanwijzingen voor
gebruik en
veiligheid
Roken en open
vuur verboden
Verbinders onder
spanning, vermijd
contact
Explosiegevaar,
kortsluiting
vermijden
6
BESTURING EN INSTRUMENTENPANEEL
1
Draag veiligheidsbril
en beschermende
kleding
Elektrolyt is sterk
bijtend
17
Ruimten waar
INSTRUMENTEN
batterijen staan of
geladen worden,
moeten voldoende
worden geventileerd
2
3 4 5 6
7 8 9
15
14 13 12
11 10 16
LED-display
Alle lampjes op het display gaan branden wanneer het
contactslot wordt ingeschakeld en blijven ongeveer twee
seconden aan. Zodra ze uit zijn, wordt de resterende
batterijlading aangegeven.
Het display bestaat uit een controlelampje (geel), zes
indicatorlampjes (groen) en een batterijlampje (rood), die het
volgende aangeven:
1. Resterende batterijlading
2. Storing van de regeleenheid, enz.
3. OPS-lampje
① Controlelampje (geel)
② Indicators (groen)
③ Batterijlampje (rood)
1.
Parkeerremhendel
2.
Rijrichtinghendel
3.
Display
4.
Claxonknop
5.
Urenteller
6.
Stuurwiel
7.
Hefhendel
8.
Knopschakelaar neighendel (optie)
9.
Neighendel
10. Richtingaanwijzerschakelaar (optie)
11. Contactslot
12. Gaspedaal
13.. Stuurwielverstelhendel
14. Rempedaal
15. Ontgrendelingshendel
batterijbehuizingsslot
16. Lichtschakelaar
17. Schakelaar werklichten achter (optie)