•
Controleer de bevestiging van de
capillaire buizen (bescherming
tegen trillingen en slijtage) en let
op dat ze niet beschadigd zijn.
•
Reset alle voorzieningen van
de handinstelling.
•
Controleer de afdichting van
de koelcircuits.
•
Controleer de zuurgraad van
de olie.
•
Controleer of de elektrische
aansluitingen van de motoren
en in het bedieningspaneel goed
aangehaald zijn.
•
Controleer de isolatie van de
motoren met behulp van een
mega-ohmmeter geschikt voor
500 V DC die voldoet aan de
specificaties van de fabrikant
(minimumwaarde 2 megaohm).
•
Controleer de draairichting met
behulp van de fasemeter.
Bedrading elektrische voeding:
•
Controleer of alle elektrische
aansluitingen correct
aangehaald zijn.
•
Stel de overbelastingsrelais
van de compressoren in.
Bedrading elektrische bediening:
•
Controleer of alle elektrische
aansluitingen correct
aangehaald zijn.
•
Controleer alle pressostaten.
•
Controleer en configureer de
CH530 regelmodule.
•
Test en start op zonder de
elektrische voeding.
Condensor:
•
Controleer de instelling van
de veiligheidsdrukklep.
•
Controleer de isolatie van de
motoren met behulp van een
mega-ohmmeter geschikt voor
500 V DC die voldoet aan de
specificaties van de fabrikant
(minimumwaarde 2 megaohm).
CGWH-SVX01E-NL
Algemene inbedrijfstelling
Vermelding bedrijfsparameters:
•
Zet de hoofdschakelaar aan.
•
Start de waterpomp(en).
•
Start de unit met de CH530
op door "Auto" in te drukken.
De unit en de schakelaar van de
gekoeldwaterpompen moeten
worden aangesloten.
•
Na het opstarten van de unit
moet deze minstens 15 minuten
blijven draaien om te zorgen dat
de drukwaarden zich stabiliseren.
Controleer vervolgens:
•
Spanning.
•
Stroom naar de compressoren.
•
Uit- en intredetemperatuur van
het gekoelde water.
•
Aanzuigtemperatuur en -druk.
•
Omgevingsluchttemperatuur.
•
Blaasluchttemperatuur.
•
Uittrededruk en -temperatuur.
•
Koudemiddeltemperatuur en -druk.
•
Bedrijfsparameters.
•
Drukdaling van het koelwater
door de verdamper. Dit moet
overeenkomen met de Trane
orderbevestiging.
•
Oververhitting: het verschil
tussen aanzuigtemperatuur
en dauwpunttemperatuur.
De normale oververhitting moet
tussen 5 en 10º C liggen.
•
Onderkoeling: het verschil
tussen vloeibare temperatuur
en blaaspunttemperatuur.
•
Het verschil tussen dauwpunts-
temperatuur onder hoge druk en
luchtinlaattemperatuur van con-
densor.
•
Het verschil tussen uittredewater-
temperatuur en dauwpuntstem-
peratuur bij lage druk.
De normale waarde voor een
standaard unit, zonder ethyleenglycol
in gekoeld water, moet ongeveer
4 tot 6º C bedragen. Met 407C moet
deze ongeveer 3º C zijn.
17