18
VORSTBEVEIL
Om het bevriezen van de
verwarmingsinstallatie te voorkomen, worden
bij het bereiken van de ingestelde
vorstbeveiligingstemperatuur de
verwarmingspompen ingeschakeld. De
terugschakelhysterese bedraagt 1 K.
FE KEUZE
19
Afstandsbediening FE7 voor beide
verwarmingscircuits
Met de parameter FE KEUZE kan
geselecteerd worden voor welk
verwarmingscircuit de afstandsbediening
werkzaam moet zijn. Onder parameter
RUIMTETEMP 1 of 2 in het 2e
bedieningsniveau kan, afhankelijk van waarop
de afstandsbediening is geselecteerd, de
werkelijke ruimtetemperatuur worden
opgevraagd.
21 RUIMTE INVLOED
20
Voor afstandsbediening FE7
Standaardinstelling 5 in te stellen van —— via
0 tot 20
Streepjes (——) in de weergave:
Bij aangesloten afstandsbediening FE7 heeft
de ruimtetemperatuuropnemer als enige
functie
functie het registreren en weergeven van
functie
functie
functie
de werkelijke ruimtetemperatuur. De voeler
heeft geen invloed op de regeling. Bij de
instelling „0 tot 20" kan de ingestelde
ruimtetemperatuur voor het
verwarmingscircuit op de afstandsbediening
FE7 met ± 5 K worden versteld.
De afstandsbediening kan alleen de actuele
verwarmtijd wijzigen, niet de
nachtinstellingstijd.
Tegelijkertijd dient de instelling „0 bis 20"
voor de besturing van de ruimtegeleide
nachtinstelling. Dat betekent dat de
verwarmingscircuitpomp bij de omschakeling
van de verwarmingsfase naar de
nachtverlagingsfase uitgeschakeld wordt. De
Ruimte invloed
pomp blijft uitgeschakeld tot de werkelijke
ruimtetemperatuur onder de ingestelde
ruimtetemperatuur komt. Vervolgens wordt
er, afhankelijk van de buitenomstandigheden,
verder gereguleerd.
Als de ruimtetemperatuur betrokken moet
worden in de regeling, dan moet de invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer op een
waarde van ³ 2 worden ingesteld. De invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer heeft
hetzelfde effect als de buitenvoeler op de
retourtemperatuur, alleen is het effect met
de ingestelde factor 2 max. 20 keer zo groot.
Retourtemperatuur, afhankelijk van de
ruimtetemperatuur met buitentemperatuur-
invloed
Bij deze regelwijze wordt er een regelcascade
samengesteld uit de
retourtemperatuurregeling die afhankelijk is
van het weer en de ruimtetemperatuur. Dat
wil zeggen dat er door de weersafhankelijke
retourtemperatuurregeling een voorinstelling
van de retourtemperatuur wordt uitgevoerd,
die door de overlappende
ruimtetemperatuurregeling, volgens de
volgende formule wordt gecorrigeerd:
∆ϑ
= (ϑ
R
R-act
Aangezien een belangrijk deel van de regeling
al door de weersafhankelijke regeling is
enige
enige
enige
enige
afgewerkt, kan de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K lager worden
ingesteld dan bij een normale
ruimtetemperatuurregeling (K=20).
De afbeelding geeft de werkwijze weer van
de regeling met factor K=10 (ruimte-invloed)
en een stooklijn S=1,2.
Ruimtetemperatuurregeling met
weersinvloed.
Deze regelwijze heeft twee belangrijke
voordelen:
Niet correct ingestelde stooklijnen worden
door de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K gecorrigeerd,
en dankzij de kleinere factor K functioneert
de regeling stabieler.
- ϑ
) * S * K
R-gevr
Bij alle regelingen met invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer moet echter
het volgende in acht worden genomen:
– De ruimtetemperatuuropnemer moet de
ruimtetemperatuur nauwkeurig registreren.
– Door open deuren en ramen wordt het
resultaat zeer sterk beïnvloed.
– De ventielen van het verwarmingselement
in de doorvoerruimte moeten altijd
volledig geopend zijn.
– De temperatuur in de doorvoerruimte is
beslissend voor het gehele
verwarmingscircuit.
Als de ruimtetemperatuur bij het regelcircuit
wordt betrokken, moet de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer op een waarde
van >2 worden ingesteld.
VRIJGAVE 2e WE
21
Verwarmingsmodus met vrijgave 2e WE
Deze instelling kan alleen bij WP-type 3
met aangesloten voeler-2e WE worden
gekozen. Bij WP-type 2 is er geen
parameter 2e WE.
Het regelen voor de 2e WE in de
verwarmingsmodus wordt alleen met de
retourvoeler gedaan. Dat betekent dat
onder de bivalenttemperatuur (parameter 24
BIVALENT VERW), lastafhankelijk, de 2e WE
(DHC-stand) bijgeschakeld wordt.
Trap 1 = 2,6 kW
trap 2 = 6,2 kW
trap 3 = 8,8 kW
Instelling 2 VERW BGC:
(Zie installatieschema 1 op pagina 34)
De 2e WE wordt direct in het
verwarmingscircuit geïntegreerd. Dit gebeurt
door een directe integratie in het
bufferreservoir met een elektrische
verwarmingsstaaf, of door een integratie in de
verwarmingsaanvoer met een halfvaste ketel.
De voeler 2e WE moet aan de
verwarmingsaanvoer van de 2e WE
gekoppeld zijn. De 2e WE start onder de
bivalenttemperatuur (parameter 24
BIVALENT VERW), lastafhankelijk, als laatste
35