AANSLUITEN VAN EXTERNE SONDE
De correcte positie van de externe sonde is essentieel voor het goed functioneren van de klimaatregeling.
De sonde moet buiten het te verwarmen gebouw worden geplaatst, op circa 2/3 van de hoogte van de NOORD- of
NOORDWEST-gevel en ver verwijderd van rookgaskanalen, deuren, ramen en zonnige gebieden.
Het aan de muur bevestigen van de externe sonde
- Draai het deksel van de beschermdoos van de sonde
los om toegang te krijgen tot de klemmenbord en de
bevestigingsopeningen.
- Teken de bevestigingspunten af door de doos als mal
te gebruiken.
- Verwijder de doos en boor de gaten voor de expansie-
pluggen van 5x25.
- Bevestig de doos aan de wand en maak daarbij
gebruik van de bijgeleverde pluggen.
- Voer een bipolaire kabel (met een doorsnede van 0,5
tot 1mm
) in de doos voor het aansluiten van de sonde
2
op de verwarmingsketel.
- Sluit de deksel van de beschermdoos weer.
- Ga naar de interne delen van het bedieningspaneel en
identificeer het moederbord (zie de passen beschre-
ven in par. "Elektrische aansluitingen").
- Sluit de van de externe sonde afkomstige kabels aan
op de klemmen "M-B9" van het moederbord, hierbij
hoeft geen rekening gehouden te worden met de pola-
riteit.
- Completeer de aansluitingen, sluit het bedieningspa-
neel door de beschreven handelingen in de omge-
keerde volgorde uit te voeren.
b
De sonde moet op een vlak stuk muur gepositioneerd worden; ingeval van een wand met een bakstenen of onre-
gelmatige afwerking moet een effen stuk muur gecreëerd worden.
b
De verbindingskabel tussen de externe sonde en het bedieningspaneel mag geen toegevoegde stukken hebben,
indien dit noodzakelijk is moeten deze hermetisch afgedicht en goed afgeschermd worden.
b
Als de verbindingskabel door kabelgoten wordt gevoerd moet deze van stroomkabels (230Vac) gescheiden
gehouden worden.
32
INSTALLATEUR
Moederbord
M B9
EXTERNE Sonde