Bediening
22
5.2.2
Parametrering blokkeren
De gehele parametrering kan door een vierdecaden code worden beveiligd tegen
onbevoegde toegang. Deze code wordt in het submenu: Basisinstellingen → → → → Code
ingesteld. Alle parameters blijven wel zichtbaar. Wanneer de waarde van een
parameter moet worden veranderd, volgt eerst de vraag om de gebruikerscode.
Naast de gebruikerscode bestaat ook de grenswaardecode. Na invoer van deze code
worden alleen de grenswaarden vrijgegeven voor verandering.
Fig. 17:
Instelling gebruikerscode
5.2.3
Bedieningsvoorbeeld
Een uitvoerige beschrijving van de locale bediening aan de hand van een toepassing
vindt u in par. 6.4 "Gebruikersspecifieke toepassingen'.
5.3
Weergave van foutmeldingen
Het instrument maakt in principe onderscheid tussen twee fouttypen:
• Systeemfout: Deze groep omvat alle instrumentfouten, bijv. communicatiefouten,
hardware-fouten enz. Systeemfouten worden altijd via storingsmeldingen
gesignaleerd.
• Procesfout: Deze groep omvat alle applicatiefouten, bijv. "bereikoverschrijding",
inclusief grenswaarde-alarmen enz.
Voor procesfouten kan worden ingesteld, hoe het instrument in geval van storing moet
reageren, d.w.z. of een storingsmelding of een waarschuwingsmelding wordt
getoond.
Alle procesfouten zijn af fabriek als waarschuwingsmelding met kleuromslag in het
display vooringesteld.
Storingsmeldingen
Een storing wordt door een kleuromslag van het display van blauw naar rood en een
uitroepteken (!) aan de bovenste displayrand gesignaleerd. De fout wordt in tekst
getoond. Door het indrukken van een willekeurige toets bevestigt u de storing. Via het
navigatormenu komt u in de foutlijst en in het hoofdmenu om de fout eventueel op te
heffen. Bij het optreden van een storingsmelding worden alle metingen en de tellers
gestopt. De ingangssignalen gedragen zich overeenkomstig het ingestelde foutgedrag
(zie par. 6.3.3 "Hoofdmenu - Setup'. Pas wanneer alle storingen zijn opgeheven, gaat
het instrument verder met normaal meetbedrijf.
F
RMC 621
F
F
Z
Endress+Hauser