CONFIGURATIE VERWARMINGSGROEPEN IN CASCADE
4 CONFIGURATIE VERWARMINGSGROEPEN IN CASCADE
9
Het sanitaire circuit of het verwarmingscircuit moeten wor-
den aangevuld met expansievaten met een gepaste capa-
citeit en geschikte veiligheidsventielen met de juiste af-
metingen. De afvoer van het veiligheidsventiel en van de
apparaten moeten zijn aangesloten op een opvang- en
afvoersysteem (zie de paragraaf Neutralisatie van de con-
densen).
9
De keuze en de installatie van de componenten van de in-
stallatie wordt verricht door de installateur, die moet han-
delen volgens de regels van de goede techniek en de gel-
dende wetgeving.
9
Bijzonder toevoer-/bijvulwater moet worden behandeld
met gepaste behandelingssystemen.
9
Voor de elektrische vermogensaansluitingen moeten H05-
VV-F-kabels met een minimumdoorsnede van de geleiders
van 1,5 mm
2
, compleet met kabelschoenen, worden ge-
bruikt. Voor laagspanningsaansluitingen moeten H05-VV-
F-kabels met een doorsnede tussen 0,5 en 1 mm
met kabelschoenen, worden gebruikt.
9
Om de inrichtingen die aangesloten zijn op het vermo-
gensklemmenbord (pompen, circulatiepompen en andere
afvoer-/mengkleppen) aan te sluiten, gebruik tussenge-
plaatste relais, tenzij de maximale absorptie van alle on-
derdelen die aangesloten zijn op de kaart (inclusief de
circulatiepomp van de verwarmingsgroep) lager is dan of
gelijk is aan 1,5 A. De keuze en grootte van dergelijke relais
valt onder de verantwoordelijkheid van de installateur en is
afhankelijk van het soort inrichting dat aangesloten wordt.
0
Het is verboden om de thermische module en de circulatie-
pompen zonder water in werking te stellen.
4.1
Configuratie primaire installatie
De basisconfiguratie in cascade bestaat uit minstens twee ver-
warmingsgroepen. Aan één groep wordt de "Managing"-rol
toegewezen, aan de andere de "Depending"-rol.
9
De cascade van verwarmingsgroepen kan gezien worden
als de eerste van een generatorinstallatie; een dergelijke
configuratie kan optimaal zijn voor het vervangen, in een
bestaande installatie, van een of meerdere grotere gene-
ratoren als u de efficiëntie en de betrouwbaarheid van het
systeem wil verhogen.
Om de werking in cascade mogelijk te maken, moet aan de als
"Managing" aangeduide thermische module minstens de pri-
maire sonde (SS), die beschikbaar is als accessoire, worden aan-
gesloten.
De primaire sonde is bedoeld voor het beheer van het cascade-
setpoint en haar aanwezigheid is onmisbaar voor het beheer
van de thermische modules als enige generator.
DEPENDING
MANAGING
BUS
, compleet
2
TA/OT/SE/0-10V
SS
PRIMAIR
9
Het is raadzaam om verwarmingsgroepen te installeren met
een gelijkaardig vermogen om het maximum te halen uit de
prestaties van het cascade-systeem.
9
Controleer of op elke verwarmingsgroep de parameter "Cas-
cade mode" ingesteld is op "BASIC"
De primaire werking kan zijn:
− Modus 0
Werking met omgevingsthermostaat/verzoek warmte en
een vast verwarmingssetpoint.
− Modus 1
Werking in de klimaatmodus met thermostaat
omgeving/verzoek warmte, setpoint dat varieert in
functie van de buitentemperatuur.
− Modus 2 - Niet aanbevolen.
Werking in de klimaatmodus met een vermindering
die wordt geregeld door de omgevingsthermostaat/
verzoek warmte, setpoint dat varieert in functie van de
buitentemperatuur.
− Modus 3 - Niet aanbevolen.
Continue werking met een vast setpoint met een
vermindering die geregeld wordt door thermostaat
omgeving/verzoek warmte.
− Modus 4
Regeling van het setpoint op basis van een analoge
ingang 0-10V.
− Modus 5 - Niet van toepassing
De beschreven werkingen kunnen ingesteld worden met behulp
van de parameters op de "Managing"-verwarmingsmodule.
De primaire hydraulische en elektrische aansluitingen moeten
worden voltooid met de keuze tussen:
− Een circulatiepomp van de verwarmingsmodule kan ge-
bruikt worden als accessoire voor alle modellen TAU Unit.
− Gebruik van een systeemcirculatiepomp (PS) en twee-
wegventiel (V1) voor elke thermische module (zulke in-
richtingen zijn beschikbaar als accessoires).
76