4
Beheerfuncties
Inleiding tot TCS
Als de bestuurder te veel gas geeft of op een gladde
ondergrond rijdt zoals een met ijs bedekte of natte weg,
kan het achterwiel slippen. Het tractiecontrolesysteem
helpt het voertuig grip te behouden wanneer deze situatie
zich voordoet. Als de sensoren detecteren dat het
achterwiel begint te slippen (ongecontroleerd draaien)
helpt TCS het motortoerental te regelen totdat de grip is
hersteld. U kunt veranderingen opmerken in de
motorreactie of het uitlaatgeluid.
TCS is geen vervanging voor juist rijgedrag. TCS kan
•
gripverlies of slippen van het voorwiel niet voorkomen
wanneer de bestuurder met te hoge snelheid een
bocht ingaat, hard optrekt onder een scherpe
hellingshoek of te hard remt. Zoals bij elk voertuig
dient u gladde oppervlakken voorzichtig te benaderen
en bijzonder gladde oppervlakken te vermijden.
Gebruik alleen de gespecificeerde banden. Als u
•
banden met een andere maat gebruikt, kan TCS niet
nauwkeurig werken, wat tot gevaarlijke situaties kan
leiden.
◼ OPMERKING: Het wordt aanbevolen TCS uit te
Waarschuwing
schakelen voordat u de motor start bij koud weer en u de
gashendel moet openen om de motor gemakkelijk te
laten starten of opwarmen. Schakel daarna de TCS in.
Het TCS wordt automatisch ingeschakeld wanneer de
•
hoofdschakelaar opnieuw wordt aangezet.
Schakel TCS uit om het achterwiel vrij te maken als
•
het voertuig vast komt te zitten in modder, zand of
een andere zachte ondergrond.
Wanneer het voertuig op de middenstandaard staat
•
en TCS is ingeschakeld, probeer dan niet gedurende
langere tijd het gas ver open te draaien. De bougie
kan dan nat worden of het indicatorlampje blijft
branden als gevolg van de gedetecteerde storing.
TCS verliest zijn functie en de indicator zal oplichten
•
wanneer de accu defect of leeg is.
64
Let op