58
Water, gas en elektrische installatie
%
De interieurverlichting en usb-aansluitingen
blijven werken. Wanneer u deze gebruikt,
wordt de accuspanning verder verlaagd.
De extra accu opladen tot minimaal 12,5V als
#
de accuspanning lager dan 10,5V is.
Extra accu opladen
De extra accu regelmatig opladen. Zo behoudt
deze zijn capaciteit.
Een langere afstand met het voertuig rijden.
#
De dynamo van de motor laadt de startaccu
van het voertuig en de extra accu op.
%
Ook bij een langere rit kan het voorkomen
dat de laadstroom niet voldoende is om de
extra accu volledig op te laden. De extra accu
in zo'n geval altijd opladen met behulp van de
oplader.
Extra accu opladen: De 230V-netaansluiting
#
op het voertuig aansluiten(
De aardlekschakelaar inschakelen
#
(
pagina 56).
/
Ô verschijnt in de symbolenbalk van
R
de Mercedes-Benz Advanced Control
De extra accu wordt opgeladen via de
R
oplader.
%
De maximale laadstroom bedraagt 15 A.
Zekeringen vervangen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordt gemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordt vervangen, kan de
elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
#
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
* AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd.
pagina 56).
/
Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
#
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
De elektrische zekeringen van uw voertuig dienen
ertoe, defecte stroomkringen uit te schakelen.
Als een zekering is doorgebrand vallen de daarop
aangesloten componenten en hun functies uit.
Doorgebrande zekeringen moeten worden vervan‐
gen door gelijkwaardige zekeringen, herkenbaar
aan de ampèrewaarde. Het zekeringaansluit‐
schema en verdere aanwijzingen met betrekking
tot elektrische zekeringen en relais vindt u in de
aanvullende handleiding "Zekeringenindeling".
* AANWIJZING Beschadiging of functiesto‐
ring door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
Bij een geopende zekeringenkast erop
#
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkasten kan binnendringen.
Bij het sluiten van de zekeringenkast
#
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
%
Geldt voor voertuigen met rechts stuur:
De zekeringenkast in de stoelconsole van de
chauffeursstoel bevindt zich in de stoelcon‐
sole van de bijrijdersstoel. De zekeringenkast
in de stoelconsole van de bijrijdersstoel
bevindt zich in de stoelconsole van de chauf‐
feursstoel.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak laten vaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
Het voertuig is beveiligd tegen wegrollen.
R
Alle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
R
keld.
Het contact is uitgeschakeld.
R
De elektrische zekeringen zijn over verschillende
zekeringenkasten verdeeld:
Zekeringenkast in stoelconsole van bijrijders‐
R
stoel
Zekeringenkast in stoelconsole van chauf‐
R
feursstoel