INSTALLATEUR
3.6
Het water in de verwarmingsinstallaties
INLEIDING
Behandelen van het water in de installatie is een NOODZAKELIJKE
VOORWAARDE voor de goede werking en een garantie voor lange
levensduur van de warmtegenerator en alle componenten van
de installatie. Dit geldt niet alleen tijdens ingrepen op bestaan-
de installaties, maar ook bij nieuwe.
In het water aanwezig slib, kalk en verontreinigende stoffen
kunnen de warmtegenerator onherroepelijk beschadigen, zelfs
in zeer korte tijd en ongeacht de kwaliteit van de gebruikte ma-
terialen.
Voor extra info omtrent het soort en gebruik van additieven kunt
u zich wenden tot de Technische Klantenservice.
9
Houd u aan de wettelijke bepalingen die van kracht zijn in
het land van installatie.
HET WATER IN DE VERWARMINGSINSTALLATIES.
AANWIJZINGEN VOOR ONTWERP , INSTALLATIE EN BEHEER VAN VER-
WARMINGSINSTALLATIES.
1. Chemisch-fysische eigenschappen
De chemisch-fysische eigenschappen van het water moeten
overeenkomen met de Europese norm EN 14868 en onderstaan-
de tabellen:
met Vuurhaardvermogen > 150 kW
ph
Hardheid
Elektrische
geleidbaarheid
Chloriden
Sulfiden
Nitriden
Ijzer
(*) waarden van het water in de installatie na 8 weken bedrijf
Algemene opmerking omtrent het bijvulwater:
− Wanneer er wordt bijgevuld met onthard water moet er
8 weken na het bijvullen opnieuw gecontroleerd worden
of het aanwezige water binnen de limietwaarden ligt en
met name de elektrische geleidbaarheid
− Wanneer er wordt bijgevuld met gedemineraliseerd wa-
ter is er geen controle noodzakelijk.
STALEN GENERATOREN
Water eerste
vulling
6-8
°fH
< 5°
μs/cm
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
2. De verwarmingsinstallaties
9
Mogelijk bijvullen mag niet via een automatisch systeem
plaatsvinden, maar manueel en moet in het serviceboekje
van de installatie genoteerd worden.
9
Bij een systeem met meerdere ketels moeten ze tijdens de
eerste periode van werking ofwel allemaal tegelijk in be-
drijf worden gesteld of zeer kort na elkaar, zodat de geringe
aanvankelijke kalkaanslag gelijkmatig verdeeld wordt.
9
Nadat de installatie tot stand is gebracht moet een spoel-
cyclus gedraaid worden om mogelijke bewerkingsresten uit
het systeem te verwijderen.
9
Vul- en mogelijk bijvulwater moet altijd gefilterd worden
(filters met synthetisch of metaalnet met filtervermogen
van minstens 50 micron) om neerslag en dus caverneuze
corrosieverschijnselen te voorkomen.
9
Bij bestaande installaties moet het verwarmingssysteem
eerst naar behoren gereinigd en gespoeld en daarna pas
gevuld worden. De ketel mag pas gevuld worden nadat het
verwarmingssysteem gespoeld is.
2.1 Nieuwe verwarmingsinstallaties
De eerste vulling van de installatie dient traag te gebeuren;
wanneer het systeem eenmaal gevuld en ontlucht is hoeft het
eigenlijk niet meer bijgevuld te worden.
Tijdens de eerste inschakeling moet de installatie de max.be-
drijfstemperatuur bereiken ter bevordering van de ontluchting
Reeds
(bij een te lage temperatuur kunnen de gassen niet ontsnap-
aanwezig
pen).
water (*)
7,5-9,5
2.2 Herkwalificatie van oude verwarmingsinstallaties
Wanneer bij het vervangen van de verwarmingsketel de wa-
< 5°
terkwaliteit in de bestaande installaties aan de voorschriften
< 100
voldoet hoeft er niet opnieuw bijgevuld te worden. Wanneer de
kwaliteit van het water niet aan de voorschriften voldoet wordt
< 10
opnieuw conditioneren van het water geadviseerd of scheiding
< 10
van de systemen (in het ketelcircuit dient aan de vereisten inza-
ke de waterkwaliteit voldaan te worden).
< 10
< 0,5
19
INSTALLATEUR