INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
Parameter 2130 (niveau gebruiker)
De parallelle omzetting van de klimaatcurve wordt gebruikt
om de aanvoertemperatuur voor de gehele buitentempera-
tuurschaal homogeen te wijzigen. Het wijzigen van de waarde
van deze parameter corrigeert de klimaatcurve als de omge-
vingstemperatuur te hoog is (een negatieve waarde instellen)
of te laag is (een positieve waarde instellen). Als een Open
Therm-thermostaat in de omgeving aanwezig is, wordt deze
parameter niet in acht genomen.
Met deze parameter kan de gebruiker rechtstreeks en eenvoudig
de temperatuur van de toevoer naar de verwarmingsinstallatie,
en dus de omgevingstemperatuur, verhogen (positieve waarde)
of verlagen (negatieve waarde).
Toevoertemp.
(°C)
Par. 2024
Par. 2119
Par. 2121
Par. 2023
Par. 2120
Parameter 2134 (niveau installateur)
Elk gebouw heeft verschillende thermische eigenschappen en
daarom kunnen de starttijden van de verwarmingsinstallatie
variëren tussen gebouwen in hetzelfde gebied, zelfs met de-
zelfde buitentemperatuur.
Met behulp van deze parameter is het mogelijk om de reactivi-
teit van de verwarmingsinstallatie te wijzigen en de reactie op
de thermische eigenschappen van het gebouw aan te passen
om zo het comfort te optimaliseren.
Het wijzigen van de instelling van deze parameter (0-100%) ver-
hoogt of verlaagt de snelheid waarmee de aanvoertemperatuur
gewijzigd wordt wanneer de buitentemperatuur verandert.
Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe beter de isolatie van het
gebouw.
Voorbeeld:
− 0%: De aanvoertemperatuur wordt snel gewijzigd wan-
neer de buitentemperatuur verandert.
− 100%: De aanvoertemperatuur wordt langzaam gewij-
zigd wanneer de buitentemperatuur verandert.
Het verzoek wordt geactiveerd wanneer het contact van de
ruimtethermostaat/warmteverzoek wordt gesloten, op voor-
waarde dat de buitentemperatuur de waarde gedefinieerd door
parameter 2125 niet overschrijdt.
Als de buitentemperatuur hoger is dan die ingesteld in parame-
ter 2125, wordt de brander gestopt, zelfs in de aanwezigheid van
een warmteverzoek.
9
Als de externe sonde (accessoire) niet wordt gedetecteerd
(niet geïnstalleerd of beschadigd), doet het systeem een
warmteverzoek op het ingestelde maximale setpoint (Par.
2024).
Modus 2: continu bedrijf met variabel setpoint met externe son-
de (accessoire) en nachtverlaging ruimtethermostaat (RT)
In deze modus:
− De externe sonde (accessoire) is nodig om de thermische
eenheid in te kunnen schakelen.
− De communicatie OpenTherm (OT) is niet ingeschakeld en
elke aangesloten OT-ruimtethermostaat wordt gevoed
maar meldt "communicatiefout".
− De ingang 0-10V wordt niet gebruikt.
− De communicatie met Modbus is niet ingeschakeld.
Max. temp.
setp. (°C)
Par. 2130
Min. temp.
setp. (°C)
Par. 2122
Par. 2125
Buitentemp. (°C)
Het apparaat werkt met een variabel setpoint dat gedefinieerd
wordt door de klimaatcurve (die op dezelfde manier kan wor-
den ingesteld zoals beschreven in modus 1) afhankelijk van de
buitentemperatuur. Het warmteverzoek is actief ongeacht of het
contact van de omgevingsthermostaat/warmteverzoek gesloten
is of niet en stopt alleen wanneer de buitentemperatuur hoger
is dan die gedefinieerd in parameter 2125.
Par.
Beschrijving
Nr.
Compensatie van buitentemperatuur mild klimaat
2131
Hoofdzone/Zone 1.
Setpoint verwarming Hoofdzone/Zone 1 bij minimale
2119
buitentemperatuur.
Minimale buitentemperatuur Hoofdzone/Zone 1.
Bepaalt de minimale buitentemperatuur waarbij het
2120
setpoint maximale verwarming wordt geassocieerd
van Par. 2119.
Setpoint verwarming Hoofdzone/Zone 1 bij maximale
buitentemperatuur (Par. 2122)
2121
Stel het setpoint minimale verwarming in wanneer
de buitentemperatuur gelijk is aan de waarde inge-
steld in parameter 2122 (basis buitentemperatuur).
Maximale buitentemperatuur Hoofdzone/Zone 1.
Stelt de buitentemperatuur in waarop het setpoint
2122
van de ketel moet worden verlaagd op basis van de
waarde die is gedefinieerd in de parameter 2121.
2023
Minimum setpoint verwarming.
2024
Maximum setpoint verwarming.
Omschakeling zomer/winter Hoofdzone/Zone 1.
2125
Blokkeert de verwarmingsaanvraag als de buiten-
temperatuur hoger is dan de setpoint temperatuur.
Parallele omzetting van de klimatologische curve
2130
Hoofdzone/Zone 1.
Nachtverlaging setpoint Hoofdzone/Zone 1 in verwar-
mingsmodus Par. 2001 = 2 of 3.
Bepaalt met hoeveel graden het setpoint verwarming
wordt verlaagd wanneer het contact van de ruim-
2133
tethermostaat (RT) wordt geopend.
De verlaging van de aanvoertemperatuur is van
invloed op alle actieve verwarmingszones en om te
worden gebruikt, moet elke zoneregelaar de RT-klem
overbrugd hebben.
2134
Compensatiefactor van de buitentemperatuur.
Parameter 2133 definieert hoeveel graden het setpoint verlaagd
wordt (nachtverlaging) wanneer het contact van de ruimtether-
mostaat/warmteverzoek wordt geopend.
Toevoertemp.
(°C)
Par. 2024
Par. 2119
Par. 2121
Par. 2023
Par. 2120
9
Als de externe sonde (accessoire) niet wordt gedetecteerd
(niet geïnstalleerd of beschadigd), doet het systeem een
warmteverzoek op het ingestelde maximale setpoint van de
klimaatcurve.
48
Max. temp.
setp. (°C)
Par. 2131
Min. temp.
setp. (°C)
Par. 2122
Par. 2125
Buitentemp. (°C)