DIESELMOTORSTARTEN
Ga als volgt te werk:
r Trek de handrem aan.
r zet de versnellingspook in de vrijstand;
r als de start-/contactsleutel in stand
MAR wordt gedraaid.
r op het instrumentenpaneel gaan de
controlelampjes en Y branden
r wacht tot de lampjes Y en
doofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe
sneller het lampje dooft;
r trap het koppelingspedaal geheel in,
zonder het gaspedaal in te trappen;
r draai de contactsleutel in de stand
AVV, direct nadat het lampje
gedoofd. Als u te lang wacht, zijn de
voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aan-
geslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag
het gaspedaal niet worden ingetrapt als u
de contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien
in stand STOP voordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR
het lampje Y op het instrumentenpaneel
(of het symbool op het display) blijft bran-
den, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in
stand MAR; als het lampje nog steeds blijft
branden, probeer het dan met de andere
m
;
geleverde sleutels.
m
ge-
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u
dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Als het lampje
de 60 seconden gaat knip-
peren na het starten of tij-
m
is
dens een langdurige start-
poging, dan duidt dat op een storing
in het voorgloeisysteem. Als de mo-
tor aanslaat, kunt u de auto op de
gewone manier gebruiken, maar
wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN
NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
r rijd rustig weg, laat de motor niet met
hoge toerentallen draaien en trap het
gaspedaal niet bruusk in;
r verlang de eerste kilometers geen maxi-
male prestaties. Wij raden u aan te
wachten tot de wijzernaald van de koel-
vloeistoftemperatuurmeter begint te
bewegen.
NOODSTART
m
geduren-
Als het lampje Y op het instrumenten-
paneel constant blijft branden, kan een
noodstart worden uitgevoerd met de co-
de die op de CODE-card staat vermeld
(zie het hoofdstuk "Noodgevallen").
Probeer auto's nooit te star-
ten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te
laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de kata-
lysator komen, waardoor deze onher-
stelbaar wordt beschadigd.
103