Figuur 14
1. Bedieningspaneel
2. Gashendel
3. Snel
4. Draai het contactsleuteltje op START om de startmotor
in werking te stellen (Figuur 15).
Opmerking: Laat het sleuteltje los zodra de motor
aanslaat.
Belangrijk: Stel de startmotor telkens niet langer
dan 10 seconden in werking. Als de motor niet
wil starten, moet u na elke poging de motor
60 seconden laten afkoelen. Indien u deze
instructies niet opvolgt, kan de startmotor schade
oplopen.
4. Continu snelheidsregeling
5. Langzaam
6. Chokeknop
1. Bedieningspaneel
2. Contactsleuteltje –
LOPEN-stand
3. Contactsleuteltje –
START-stand
4. Uit
5. Zodra de motor start, duwt u de chokeknop in (Figuur
15).
Opmerking: Als de motor afslaat of hapert, trekt u
de chokeknop uit en laat u de motor een paar seconden
lopen. Duw vervolgens de chokeknop in. Herhaal dit
indien nodig.
Bediening van de maaimessen
Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool,
schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit.
Deze schakelaar regelt het vermogen van werktuigen die
worden aangedreven door de motor, zoals het maaidek en
de maaibladen.
De maaimessen inschakelen
Belangrijk: Schakel de messen niet in als de machine
in hoog gras is geparkeerd. De riem of de koppeling
kunnen schade oplopen.
1. Laat de rijhendels los en zet de machine in de
neutraalstand.
2. Zet de gashendel op SNEL.
Opmerking: U moet de maaimessen altijd
inschakelen met de gashendel op SNEL.
3. Trek de aftakasschakelaar omhoog op AAN en schakel
de messen in (Figuur 16).
21
Figuur 15
5. Lopen
6. Start
7. Chokeknop