„Menu"
Instellen /
Kalibratieprocedure
„In-/uitgangen"
9.3.4
„Hulpfrequentie"
9.3.4.1
„Relais1 (optie)"
9.3.4.2
54
1.
Noteer het vulniveau in de kalibratiebuis.
2.
„Menu / Informatie è Instellingen è Kalibreren" „" kiezen
Het menu
[Clickwheel] indrukken.
en het
„Kalibreren starten" (PUSH) verschijnt.
ð Het menu-item
3.
Het
[Clickwheel] indrukken om het kalibreren te starten.
„Kalibreren ..." verschijnt, de pomp begint met
ð Het menupunt,
pompen en toont het aantal slagen.
4.
Na een geschikt aantal slagen (minimaal 200) de pomp stoppen
[Clickwheel] .
met het
„Kalibratie beëindigd" verschijnt. De pomp
ð Het menu-item
vraagt om het invoeren van de kalibratiehoeveelheid.
5.
De gepompte doseerhoeveelheid bepalen (verschil startvolume -
resthoeveelheid in de kalibratiebuis).
6.
Deze hoeveelheid in het menu-item
[Clickwheel] invoeren en afsluiten.
ð De pomp schakelt om naar het menu-item
kalibratie" - de pomp is gekalibreerd.
[Clickwheel] indrukken.
7.
Het
ð De pomp keert terug naar het menu
Instellingen" .
è
„Menu / Informatie è Instellingen è In-/uitgangen è ..."
„In-/uitgangen" heeft de volgende submenu's:
Het menu
„Hulpfrequentie"
1 -
2 -
„Relais1" (optie)
„Relais2" (optie)
3 -
4 -
„mA-uitgang" (optie)
„Debiet-bewaking" (alleen indien aangesloten)
6 -
„Membraanbreuk" (alleen indien aangesloten)
5 -
„Menu / Informatie è Instellingen è In-/uitgangen
Hulpfrequentie è ..."
è
Met de programmeerbare functie
keld naar een extra slagfrequentie, die in menu
steld.
Deze extra slagfrequentie kan via de stekkeraansluiting "Externe aanstu‐
ring" worden ingeschakeld. Is de
schijnt op het LCD-scherm de indicator "AUX".
Voor de rangorde van de verschillende bedrijfsmodi, functies en storings‐
toestanden - zie hoofdstuk "Hiërarchie van bedrijfsmodi, functies en sto‐
ringstoestanden".
„Menu / Informatie è Instellingen è In-/uitgangen è Relais1 è ..."
„Kalibratie beëindigd" met het
„Gebeurtenis
„Menu / Informatie
„Hulpfrequentie" kan worden omgescha‐
„AUX" kan worden inge‐
„Hulpfrequentie" ingeschakeld, ver‐