1.2
Onderhoudspunten
Kettingspanning transporteur (1)
Kettingspanning controleren:
Bij een correct gespannen transporteurketting bevinden zich de onderkanten van de
beide kettingdoorhangen (voor en achter de kettinggeleiding) ca. 170 mm boven
de ondergrond.
m
De transporteurketting mag niet te slap of te strak zijn gespannen. Bij een te strak ge-
spannen ketting kan materiaal tussen ketting en kettingwiel leiden tot stilstand
of breuken.
Indien de kettingen te slap zijn gespannen, kunnen ze uitstekende voorwerpen grij-
pen en daardoor breken.
Kettingspanning instellen:
Op beide transporteurhelften bevindt
A
zich een stelschroef voor het instellen
van de kettingspanning.
De stelschroeven bevinden zich bij het
A
draaipunt achter de dwarstraverse.
Een speciale sleutel voor de contra-
A
moer (A)
wordt
de machine.
- Contramoer (A) op het draaipunt los-
draaien.
- Kettingspanning instellen met stel-
schroef (B).
- Contramoer (A) weer goed vastdraaien.
F 30.18 4
170 mm
meegeleverd
bij
170 mm
B
A