Rijden met en stopzetten van de machine
- Rijaandrijving snel/langzaam (1) op het gewenste snelheidsniveau zetten.
- Schakelstand boven: transportsnelheid (haas)
- Schakelstand onder: werksnelheid (schildpad)
- Rijsnelheidknop rijaandrijving (2) op gemiddelde snelheid zetten
- De machine in beweging zetten door de rijhendel (3) voorzichtig in de gewenste ri-
jrichting te zetten.
- Snelheid bijstellen met rijsnelheidknop (2).
- Evt. motortoerental verhogen met toerentalregelaar (4).
- Stuurbewegingen uitvoeren met behulp van het stuurwiel (5).
f
Bij noodsituaties de noodstopknop (6) indrukken!
- Om te stoppen de rijsnelheidknop (2) op "0" zetten en de rijhendel (3) op de mid-
delste stand zetten.
D 42.18 16