Beeldkwaliteit en -formaat
De beeldkwaliteit en het beeldformaat bepalen samen hoeveel ruimte elke foto in beslag
neemt op de geheugenkaart. Grotere afbeeldingen met een hogere kwaliteit kunnen op
groot formaat worden afgedrukt maar vereisen tevens meer geheugen, wat betekent dat
er minder van dergelijke foto's op de geheugenkaart kunnen worden opgeslagen
(0 272).
Beeldkwaliteit
Kies een bestandsformaat en compressieverhouding (beeldkwaliteit).
Optie
Bestandstype
NEF (RAW) +
JPEG Fijn
NEF (RAW) +
NEF/JPEG
JPEG Normaal
NEF (RAW) +
JPEG Basis
NEF (RAW)
NEF
JPEG Fijn
JPEG
JPEG Normaal
JPEG Basis
1
Geef de opties voor beeldkwaliteit weer.
Druk op de P-knop, markeer vervolgens de
huidige beeldkwaliteit in het informatiescherm
en druk op J.
2
Kies een bestandstype.
Markeer een optie en druk op J.
Er worden twee afbeeldingen vastgelegd: één NEF (RAW)-afbeelding
en één JPEG-afbeelding met de kwaliteit Fijn.
Er worden twee afbeeldingen vastgelegd: één NEF (RAW)-afbeelding
en één JPEG-afbeelding met de kwaliteit Normaal.
Er worden twee afbeeldingen vastgelegd: één NEF (RAW)-afbeelding
en één basiskwaliteit JPEG-afbeelding.
Onbewerkte gegevens van de beeldsensor worden rechtstreeks op
de geheugenkaart opgeslagen. Instellingen zoals witbalans en
contrast kunnen na de opname worden aangepast.
Leg JPEG-afbeeldingen vast bij een compressieverhouding van circa
1 : 4 (fijne kwaliteit).
Leg JPEG-afbeeldingen vast bij een compressieverhouding van circa
1 : 8 (normale kwaliteit).
Leg JPEG-afbeeldingen vast bij een compressieverhouding van circa
1 : 16 (basiskwaliteit).
Beschrijving
P-knop
Informatiescherm
Meer over fotografie
59