2
Geef bracketingopties weer.
Druk op de P-knop, markeer vervolgens de
huidige bracketinginstelling en druk op J.
3
Selecteer een stapgrootte voor
bracketing.
Markeer een stapgrootte voor bracketing en
druk op J. Kies uit waarden tussen 0,3 en 2 LW
(AE-bracketing) of 1 tot 3 (witbalansbracketing),
of selecteer ADL (ADL-bracketing).
4
Kadreer, stel scherp en maak de foto.
AE-bracketing: De camera varieert de belichting
bij elke opname. De eerste foto wordt bij de
waarde gemaakt die momenteel is geselecteerd voor belichtingscorrectie. De
stapgrootte voor bracketing wordt afgetrokken van de huidige waarde in de
tweede foto en toegevoegd aan de derde foto, wat voor "bracketing" van de
huidige waarde zorgt. De gewijzigde waarden worden weergegeven in de waarden
voor sluitertijd en diafragma.
Witbalansbracketing: Elke foto wordt verwerkt om er drie kopieën van te maken, één
bij de huidige witbalansinstelling, één met meer amber en één met meer blauw.
ADL-bracketing: De eerste foto na het activeren van bracketing wordt vastgelegd met
Actieve D-Lighting uit, de tweede bij de huidige instelling van Actieve D-Lighting
(0 94; als Actieve D-Lighting uit is, wordt de tweede foto vastgelegd met Actieve
D-Lighting ingesteld op Automatisch).
In de standen continu hoge snelheid en continu lage snelheid wordt de opname na elke
bracketingcyclus gepauzeerd. Als de camera wordt uitgeschakeld voordat alle foto's in de
bracketingreeks zijn vastgelegd, dan wordt bracketing hervat vanaf de volgende foto in
de reeks zodra de camera wordt ingeschakeld.
P-knop
Informatiescherm
Standen P, S, A en M
109