Startfunctie
Eenvoudige functiebeschrijving:
Bij solarsystemen komt het ondermeer voor, dat de collectorvoeler te laat door de opgewarmde
warmtedrager omspoeld wordt. D.w.z. dat het systeem te laat „aanspringt". De te geringe natuurlijke
circulatie treedt meestal bij vlak gemonteerde collectorvelden, meandervormige toepassing van de
absorberbuizen en in het bijzonder bei direct doorstroomde vacuümbuiscollectoren op.
Deze module neemt de solarpomp in zekere intervallen kort in bedrijf en transporteert hiermee de
inhoud van de collector naar de sensor. Om energieverlies te vermijden, wordt het intervalbedrijf
alleen binnen een bepaald tijdvenster en vanaf een zekere straling (middels stralingssensor GBS -
accessoire) of onder continue bewaking van de collectortemperatuur gestart. Zonder stralingssensor
probeert de computer eerst aan de hand van de continu gemeten collectortemperaturen het
daadwerkelijke weerbeeld vast te stellen. Hierdoor wordt het juiste tijdpunt voor een kort spoelinterval
bepaald, om de daadwerkelijke temperatuur voor een normaal bedrijf te verkrijgen.
Voor ieder collectorveld is een eigen startfunctie te gebruiken.
Ingangsvariabele:
Vrijgave Startfunctie
Solarstraling = Stralingssensor
Refer.temperatuur = ingang van de
collectorsensor
Gebruikte functies= ingave van alle in de
functielijst opgenomen solarfuncties voor dat
collectorveld
Totale menuweergave:
BET.: SOL.START
FUNCTIESTATUS:
INGANGSVARIABELE:
UITGANGSVARIABELE:
Activeringstijd:
07.00
-
20.00
Looptijd:
15 sec
Interval:
20 min
Activ.grad.:
Startpogingen:
zonder resultaat
v/a laatste cycl
Met een stralingssensor geeft de computer op de plaats van "Activ.grad.:" de gewenste
stralingsdrempel aan, waar vanaf de startfunctie actief moet zijn. In veel gevallen kan echter deze
sensor worden weggelaten. Dan wordt uit de collectortemperatuur een gemiddelde waarde met
bijzondere inachtneming van de laagste optredende temperaturen berekend. De startfunctie wordt
vrijgegeven, indiende collectortemperatuur met de activeringsgradiënt warmer is als de gemiddelde
waarde. Een lage activeringsgradiënt betekent een snellere startpoging, een hogere betekent latere
startpogingen. Zijn voor een geslaagd startverzoek meer als 10 pogingen nodig, dan dient de
activeringsgradiënt te worden verhoogd en bij minder als vier pogingen dient deze te worden
verlaagd.
Zet men de activeringsgradiënt op nul, dan geldt alleen de activerings- cq. intervaltijd zonder
inachtneming van het temperatuurverloop aan de collectorsensor.
Tijdvenster voor de vrijgave van de startfunctie
uur
Spoeltijd
maximale wachttijd tussen de spoelingen
Of stralingsdrempel – zie beschrijven beneden
20
Som van de startpogingen van de actuele dag
13
Waarvan zonder resultaat
11
Aantal van de pogingen sinds het laatste correcte bedrijf
6
Uitgangsvariabele:
Status doorspoelen
Vastlegging van de uitgang voor de spoeling
Startfunctie
9