t Memo
• Als de diafragmaring op een andere positie dan 9 wordt
ingesteld, wordt de stand J geactiveerd, ongeacht de
instelling van de functiekiezer, behalve wanneer de stand L
of M is geselecteerd.
• [F--] verschijnt voor de diafragma-indicator in het
statusscherm, het Live Weergave-scherm en de zoeker.
Hoe de juiste belichting wordt bereikt als de diafragmaring
niet ingesteld is op 9
De juiste belichting kan worden bereikt door de volgende
procedures wanneer de diafragmaring niet ingesteld is
op 9.
1 Zet de functiekiezer op L.
2 Stel de diafragmaring in op het gewenste diafragma.
3 Druk op M.
De juiste sluitertijd wordt ingesteld.
4 Stel de ISO-gevoeligheid in als de juiste belichting
niet kan worden bereikt.
De brandpuntsafstand instellen
De functie Shake Reduction treedt in werking via de verkregen
informatie over het objectief zoals de brandpuntsafstand. Stel
de brandpuntsafstand in bij gebruik van een objectief waarvoor
informatie over de brandpuntsafstand niet automatisch kan
worden verkregen.
1
Stel [28 Diafragmaring gebruiken] in op [Activeren]
in het menu E4.
2
Zet de camera uit.
3
Bevestig een objectief aan de camera en zet
de camera aan.
Het scherm [Inv brandp afstand] verschijnt.
4
Gebruik AB om de
brandpuntsafstand
in te stellen.
Druk op C voor het in de lijst
selecteren van een waarde.
Als u een zoomobjectief gebruikt,
selecteer dan de feitelijke brandpuntsafstand die moet
worden gebruikt voor het maken van opnamen.
5
Druk op E.
De camera keert terug naar de standby-stand.
t Memo
• De instelling van de brandpuntsafstand kan worden gewijzigd
bij [Inv brandp afstand] in het menu A3.
A3
7
Inv brandp afstand
Inv brandp afstand
35
35
mm mm
OK
OK
121