9.4.13 Bewaking van thermische belasting
9.5
Pomp in-/uitschakelen
9.5.1
Inschakelen
9.5.2
Uitschakelen
Niet beluchten
In deze bedrijfsmodus wordt er niet belucht.
Parameter [P:030] = 1
Direct beluchten
De start- en beluchtingstijd is niet configureerbaar. Het beluchten start met een tijdver-
traging van 6 s na "pompinstallatie uit". Na het opnieuw inschakelen van de functie pom-
pinstallatie wordt het beluchtingsventiel automatisch gesloten. Bij stroomuitval vindt het
beluchten plaats na het onderschrijden van een vast ingesteld, typespecifiek toerental.
Bij herstel van de stroomtoevoer wordt de beluchting gestaakt.
Parameter [P:030] = 2
Outputsignalen van temperatuursensoren stellen het overschakelen van de pomp in een
veilige toestand in staat na het overschrijden van de drempel. Afhankelijk van het pomp-
type zijn de temperatuurgrenswaarden voor waarschuwingen en foutberichten perma-
nent in de aandrijfelektronica opgeslagen. Voor informatiedoeleinden zijn verschillende
statusopvragen in de set parameters ingevoerd.
De functie "pompinstallatie" omvat het bedrijf van de turbopomp met de aansturing van
alle aangesloten randapparatuur (b.v. de voorpomp).
Parameter [P:023] = 1
Parameter [P:010] = 1
Huidige (en verholpen) foutberichten worden gereset. Na het met succes doorlopen van
een zelftest wordt de motor van de turbopomp en alle aangesloten nevenapparatuur af-
hankelijk van hun configuratie door de aandrijfelektronica in werking gesteld.
Bij een ingeschakelde pompinstallatie kan de motor van de turbopomp via de functie
[P:023] worden in- en uitgeschakeld.
Parameter [P:010] = 0
De aandrijfelektronica schakelt de turbopomp uit en schakelt de vooraf ingestelde ne-
venapparatuur in (b.v. beluchter AAN, voorpomp UIT).
Parameterset van Pfeiffer Vacuum
35