Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Ems-Bus; Omgang Met Printplaten; Externe Aansluitingen; Accessoires - Nefit IDU Monoblock 5-9 T Installatie-Instructie

Inhoudsopgave

Advertenties

Elektrische aansluiting - algemeen
8.2

EMS-BUS

OPMERKING: Verkeerde werking door storingen!
Krachtstroomkabels (230/400 V) in de nabijheid van
een communicatiekabel kunnen storingen van de bin-
nenunit veroorzaken.
▶ EMS-BUS-kabel van netkabels gescheiden leggen.
Minimale afstand 100 mm. Een gemeenschappelijke
installatie met sensorkabels is wel toegestaan.
EMS-BUS en CAN-BUS zijn niet compatibel.
▶ EMS-BUS-eenheden en CAN-BUS-eenheden niet ge-
zamenlijk aansluiten.
De bedieningseenheid HMC300 wordt via de EMS-BUS met de installa-
tieprintplaat HC100 in de binnenunit verbonden.
De bedieningseenheid HMC300 wordt via de BUS-kabel gevoed. De po-
ling van de twee -kabels is irrelevant.
Voor accessoires die op de EMS-BUS worden aangesloten geldt het vol-
gende (zie ook installatie-instructie van de betreffende accessoires):
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
onderling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze in
serie of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabels met een minimale doorsnede van 0,5 mm
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van fotovoltaïsche in-
stallaties) afgeschermde kabel gebruiken. Daarbij de afscherming
aan slechts één zijde aan de behuizing aarden.
8.3

Omgang met printplaten

Printplaten met besturingselektronica zijn zeer gevoelig voor elektrosta-
tische ontladingen (ESD - ElectroStatic Discharge). Om schade aan de
componenten te voorkomen, is daarom bijzondere voorzichtigheid ge-
boden.
VOORZICHTIG: Schade door elektrostatische oplading!
▶ Bij het omgaan met niet ingekapselde printplaten
een geaarde armband dragen.
Afb. 22 Armband
De schade is meestal latent. Een printplaat kan bij de inbedrijfstelling
optimaal functioneren en problemen treden vaak pas later op. Opgela-
den objecten zijn alleen in de nabijheid van de elektronica een probleem.
Houd een veiligheidsafstand aan van minimaal een meter tot schuimrub-
ber, beschermfolie en ander verpakkingsmateriaal, bekledingsstukken
van kunstvezel (bijv. fleece truien) en dergelijke, voordat u met de werk-
zaamheden begint.
Een goede ESD-beveiliging bij het werken met elektronica biedt een op
de aarde aangesloten geaarde armband. Deze armband moet gedragen
worden, voordat de afgeschermde metaalzak/verpakking wordt ge-
opend, of voordat een gemonteerde printplaat wordt blootgelegd. De
armband moet gedragen worden, tot de printplaat weer in de afge-
IDU Monoblock 5-17 T/TS • 6 720 817 794 (2015/08)
2
.
6 720 614 366-24.1I
schermde verpakking wordt gedaan of in een gesloten schakelkast is
aangesloten. Ook vervangen printplaten, die moeten worden teruggege-
ven, moeten op deze wijze worden behandeld.
8.4

Externe aansluitingen

Om inductieve invloeden te voorkomen, alle laagspanningskabels
(meetstroom) met 100 mm afstand tot spanningvoerende 230 V- of
400 V-kabels installeren.
Gebruik voor het verlengen van de aansluitkabels van temperatuursen-
soren de volgende aderdiameters:
• tot 20 m kabellengte: 0,75 tot 1,50 mm
• tot 30 m kabellengte: 1,0 tot 1,50 mm
De relaisuitgang PK2 is in koelbedrijf actief en kan voor het aansturen
van het koel-/verwarmingsbedrijf van een ventilatorconvector of een cir-
culatiepomp worden gebruikt of voor het aansturen van vloerverwar-
mingscircuits in vochtige ruimten.
De uitgang VC0 is in het koelbedrijf actief en stuurt een 3-wegklep voor
de circulatie aan die het wisselen tussen warmwaterbereiding en koelbe-
drijf vergemakkelijkt.
Maximale last bij relaisuitgangen: 2 A, cos> 0,4. Bij
hogere belasting montage van een tussenrelais.
8.4.1
Externe aansluitingen
OPMERKING: Materiële schade door verkeerde aanslui-
ting!
Door de aansluiting op een verkeerde spanning of
stroomsterkte is schade aan elektrische componenten
mogelijk.
▶ Alleen aansluitingen op externe aansluitingen van de
binnenunit uitvoeren die voor 5 V en 1 mA zijn aange-
past.
▶ Wanneer tussenrelais nodig zijn, uitsluitend relais
met verguldecontacten gebruiken.
De externe ingangen I1, I2, I3 en I4 kunnen voor de afstandsbediening
van afzonderlijke functies van de bedieningseenheid HMC300 worden
gebruikt.
De functies, die door de externe ingangen worden geactiveerd, worden
in de installatie-instructie van de bedieningseenheid HMC300 beschre-
ven.
De externe ingang wordt op een handmatige schakelaar of een besturing
met 5 V-relaisuitgang aangesloten.
8.5

Accessoires

Op de CAN-BUS aan te sluiten accessoires, bijvoorbeeld vermogenscon-
trole, wordt op de installatieprintplaat HC100 in de binnenunit parallel
aan de CAN-BUS-aansluiting voor de buitenunit aangesloten. Accessoi-
res kunnen in serie met andere op de aangesloten units worden aange-
sloten.
8.6

Binnenunit aansluiten

▶ Neem de mantel weg.
▶ Deksel van de schakelkast afnemen.
▶ Aansluitkabel door de kabeldoorvoeren boven naar de sturing leiden.
Trekveren gebruiken.
▶ De kabel zo leggen dat de sturing zonodig naar voren kan worden ge-
kanteld.
▶ Kabel conform het elektrische schema aansluiten.
▶ Deksel van de schakelkast en de mantel van de binnenunit weer aan-
brengen.
8
2
2
25

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave