Installatie
7.17
Dauwpuntsensoren (accessoire voor koelbedrijf)
monteren
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Koelbedrijf onder het dauwpunt veroorzaakt neerslag
van vocht op aangrenzende materialen (vloer).
▶ Vloerverwarmingen niet voor het koelbedrijf onder
het dauwpunt gebruiken.
▶ De aanvoertemperatuur conform installatie-instruc-
ties van de bedieningseenheid HMC300 correct in-
stellen.
De condensbewakingsfunctie stopt het koelbedrijf wanneer condens-
vorming ontstaat op de leidingen van de cv-installatie. Condensaat
vormt zich tijdens koelbedrijf, wanneer de temperatuur van de cv-instal-
latie onder de betreffende dauwpunttemperatuur ligt.
Het dauwpunt varieert afhankelijk van de temperatuur van de luchtvoch-
tigheid. Des te hoger de luchtvochtigheid, des te hoger moet de aanvoer-
temperatuur zijn, zodat het dauwpunt wordt overschreden en er geen
condensatie optreedt.
De dauwpuntsensoren zenden een signaal aan de besturing, zodra deze
condensvorming constateren. Het koelbedrijf wordt daardoor gestopt.
Handleidingen voor installatie en gebruik zijn met de dauwpuntsensoren
meegeleverd.
7.17.1 Koeling alleen met ventilatorconvectoren
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Wanneer de condensatie-isolatie niet volledig is, kan het
vocht naar aangrenzende materialen overslaan.
▶ Bij koelbedrijf alle leidingen en aansluitingen tot en
met de ventilatorconvector van condensatie-isolatie
voorzien.
▶ Gebruik voor het isoleren een materiaal dat geschikt
is voor koelsystemen met condensvorming.
▶ Afvoer aan het riool aansluiten.
▶ Geen condensbewaking monteren.
Wanneer uitsluitend ventilatorconvectoren met condensafvoer en geïso-
leerde leidingen worden gebruikt, mag de aanvoertemperatuur tot 7 °C
worden ingesteld. Voor een stabiel koelbedrijf wordt een temperatuur
van minimaal 10 aanbevolen, omdat bij 5 de vorstbeveiliging wordt ge-
activeerd.
7.18
Kamerthermostaat monteren
In de fabrieksinstelling regelt de bedieningseenheid HMC300 de aan-
voertemperatuur automatisch afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor nog meer comfort kan een kamerthermostaat worden geïnstal-
leerd. Wanneer koelbedrijf moet worden gerealiseerd, is een kamerther-
mostaat absoluut noodzakelijk.
7.18.1 Kamerthermostaat (accessoire, zie afzonderlijke handlei-
ding)
Wanneer de kamerthermostaat na de inbedrijfstelling
van de installatie wordt geïnstalleerd, moet deze in het
inbedrijfstellingsmenu als bedieningsunit voor de cv-
groep 1 worden ingesteld ( installatie-instructies voor
de bedieningseenheid HMC300).
▶ Kamerthermostaat conform de installatie-instructie voor de kamer-
thermostaat monteren.
▶ Kamerthermostaat op de installatieprintplaat HC100 in de sturing
van de binnenunit op aansluitklem EMS aansluiten.
IDU Monoblock 5-17 T/TS • 6 720 817 794 (2015/08)
▶ Voor de inbedrijfstelling van de installatie via de kamerthermostaat
indien nodig de cv-groep instellen ( instructie van de kamerther-
mostaat).
▶ Bij de inbedrijfstelling van de installatie aangeven dat een kamerther-
mostaat als bedieningsunit voor cv-groep 1 is geïnstalleerd ( in-
stallatie-instructies van de bedieningseenheid HMC300).
▶ Kamertemperatuur conform de installatie-instructies van de bedie-
ningsunit instellen.
Wanneer op de EMS-klem al een module is aangesloten, de aansluiting
conform afb. 17 op dezelfde klem parallel uitvoeren. Wanneer in de in-
stallatie meerdere EMS-modules worden geïnstalleerd, deze conform
afb. 27, hoofdstuk 8.10 aansluiten.
Afb. 17 EMS-aansluiting op installatieprintplaat HC100
7.18.2 Aanvoersensor T0
De temperatuursensor behoort tot de leveringsomvang van de binnen-
unit.
▶ Temperatuursensor in de dompelhuls bij de inlaatcombinatie (
afb. 10) steken of in het buffervat, voor zover aanwezig, monteren.
▶ Aanvoertemperatuursensor T0 op de installatieprintplaat HC100 in
de sturing van de binnenunit op aansluitklem T0 aansluiten.
7.18.3 Buitentemperatuursensor T1
Gebruik een afgeschermde kabel, wanneer de lengte van
de kabel van de temperatuursensor buiten meer dan
15 m is. De afgeschermde kabel moet in de binnenunit
worden geaard. De maximale lengte van de afgescherm-
de kabel is 50 m.
Een buiten geïnstalleerde temperatuursensorkabel moet minimaal aan
de volgende eisen voldoen:
2
Kabeldiameter: 0,5 mm
Weerstand: max. 50 Ohm/km
Aantal aders: 2
▶ Sensor aan de koudste zijde van het huis monteren (normaal gespro-
ken de noordzijde).
▶ Buitentemperatuursensor T1 t.p.v. de installatieprintplaat HC100 in
de sturing van de binnenunit op aansluitklem T1 aansluiten.
7
6 720 809 156-42.2I
21