Inbedrijfstelling
Verloop van de eerste inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling van de brander
Voorwaarde
Brandstofvoorziening is vrijgeschakeld.
■
■
Bij gasverwarming:
–
vrijgave van de gastoevoer door de plaatselijke
gasleverancier.
–
De gassnelsluitklep bij de toegang tot het gebouw
moet goed functioneren.
Gasleidingen in het ketelhuis controleren en door
–
de fabrikant schriftelijk voor inbedrijfstelling laten
vrijgeven.
■
Bij olieverwarming:
–
De oliesnelsluitklep in de tank functioneert goed.
Brander volgens de handleiding ervan in bedrijf stellen.
Vereiste waarschuwingsinrichtingen voor gas moeten
goed functioneren. In de inbedrijfstellingsfase van de
brander mogen zich geen onbevoegde personen in het
ketelhuis bevinden.
Functiecontrole veiligheidsdrukbegrenzer (VDB)
Vereiste instelling VDB: De VDB moet de ketel op sto-
ring schakelen voordat de veiligheidsklep wordt geacti-
veerd. De insteldruk is afhankelijk van de installatie
en moet afhankelijk van de veiligheidsdruk en wer-
kingsdruk worden ingesteld. De insteldruk ligt onder de
aanspreekdruk van de veiligheidsklep.
De functiecontrole vindt plaats bij gesloten stoomklep
en door overbruggen (sleutelschakelaar of testknop op
de schakelkast) van de drukregelaar.
Functiecontrole veiligheidsklep
De functiecontrole dient om de insteldruk te controle-
ren en als bewijs dat de veiligheidsklep in staat is om
de hoeveelheid stoom bij vollast af te blazen.
Voordien controleren:
Afblaasleiding is correct geplaatst en bevestigd
■
Waterafvoerleiding is op de veiligheidsklep aange-
■
sloten
■
Uitmonding is vrij
Controleren of zich in die zone niemand bevindt.
Controle van de veiligheidsklep:
■
Stoomklep sluiten
■
Drukregelaar overbruggen (sleutelschakelaar of test-
knop op de schakelkast)
Instelling ontziltingsregelaar
De instelling gebeurt volgens de instructies van de
fabrikant.
26
(vervolg)
Na stabiele werking van de verbranding moet de
stoomketel onder laag brandervermogen of brander-
trap 1 tot op een werkingsdruk van circa 3 bar worden
gebracht. Van zodra deze waarde is bereikt, het bran-
dervermogen vrijgegeven voor nominaal vermogen.
Daarna de stoomklep langzaam openen en de ontluch-
tingsklep (optioneel) sluiten. Volgens de instructies van
de exploitant de stoomleidingen reinigen (uitblazen).
Voor een toereikende waterafvoer van de stoomsyste-
men zorgen.
Bij stabiele stoomafname de fijne instelling van de ver-
branding uitvoeren. In overleg met de exploitant van
de installatie de werkingsdruk afhankelijk van de veilig-
heidsdruk bepalen.
De brander kan met laag vermogen worden gebruikt.
Na de activering van de VDB en bijgevolg een uitscha-
keling van de ketel door storing, moet de ketel ont-
grendeld worden als de druk is gedaald.
Daarna kan de ketel in normale werking weer in bedrijf
gesteld worden. Na de succesvolle functiecontrole
moet de SDB met een loodje worden beveiligd tegen
verkeerd instellen.
■
VDB in de schakelkast overbruggen
■
Brander op vollast instellen
De veiligheidsklep moet open gaan van zodra de
insteldruk bereikt is. De insteldruk moet gelijk of kleiner
zijn dan de toegelaten werkingsdruk van de ketel.
De druk in de ketel mag tot aan het volledig openen
van de veiligheidsklep 10% boven de toegelaten wer-
kingsdruk stijgen.
Als de druk in de ketel onder deze waarde blijft, werkt
de veiligheidsklep zonder problemen.
De ketel kan daarna uitgeschakeld worden. De functie-
controle mag uitsluitend onder toezicht van een des-
kundige plaatsvinden. Daarbij moet zijn gegarandeerd
dat de ketel altijd onmiddellijk via de "NOODSTOP"
buiten bedrijf kan worden gesteld.
De max. mogelijke geleidbaarheid van het ketelwater
is vastgelegd in de waternormen, bijv. EN 12953-10 of
hoofdstuk "Richtwaarden voor de waterkwaliteit" op
pagina 18.