4.1.3.7. Driefasen met 3 draden
Verbind de klem VE/GND met de aarde.
Verbind de klem V1 met de fase L1.
Verbind de klem V2 met de fase L2.
Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar
de lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor
de vermogensmetingen en de andere metingen die
van de fase afhangen.
4.1.4. DRIEFASEN VOEDINGSNETTEN MET 4 DRADEN Y
4.1.4.1. Driefasen met 4 draden Y (met 3 stroomsensoren): 3P-4WY
Verbind de klem N met de nulleider.
Verbind de klem VE/GND met de aarde.
Verbind de klem V1 met de fase L1.
Verbind de klem V2 met de fase L2.
Verbind de klem V3 met de fase L3.
Sluit de stroomsensor IN aan op de nulleider.
Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
Sluit de stroomsensor I2 aan op de fase L2.
Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar
de lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor
de vermogensmetingen en de andere metingen die
van de fase afhangen.
4.1.4.2. Driefasen met 4 draden Y in evenwicht: 3P-4WYB
Verbind de klem N met de nulleider.
Verbind de klem VE/GND met de aarde.
Verbind de klem V1 met de fase L1.
Sluit de stroomsensor IN aan op de nulleider.
Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar
de lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor
de vermogensmetingen en de andere metingen die
van de fase afhangen.
∆
in balans (met 1 stroomsensor): 3P-3W
∆
B
L3
L2
L1
IN
VN
L3
L2
N
L1
IN
VN
L3
L2
N
L1
IN
VN
24
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 22
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 23
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 24
L1
L2
L3
I1
VE/GND
L1
L2
L3
N
I1
VE/GND
L1
L2
L3
N
I1
VE/GND