56
zodanig is dat het aantal activeringen laag is, dan zal het schakelen van de detector
naar de actieve mode geen nadelige invloed hebben op de batterij levensduur.
De uitgang waaraan een draadloze detector toegewezen is, wordt geactiveerd wanneer de
detector een alarm meldt.
8.2.2.2
Draadloze sirene/flitsers
Het activeren van de ingang waaraan de draadloze sirene/flitser toegewezen is, activeert
signalering. Afhankelijk van de sirene/flitser:
ASP-200 – de ingang toegewezen aan de eerste positie stuurt de akoestische signalering
aan en de ingang toegewezen aan de tweede positie, de optische signalering. Dankzij een
batterij met hoge capaciteit kan de sirene op elk moment transmissies van de controller
ontvangen. Hierdoor wordt het commando om de signalering te starten en te stoppen,
direct naar de sirene verzonden.
ASP-215 – de ingangen die aan beide posities toegewezen zijn, sturen zowel de akoestische
als de optische signalering aan. Hierdoor kunnen twee verschillende, onafhankelijk
getriggerde signalering functies worden geconfigureerd. De ingangen kunnen afzonderlijk
de akoestische en optische signalering regelen of andere signalering activeren voor
verschillende alarmen (bijvoorbeeld inbraak en brand). Gezien de batterij met een lagere
capaciteit, kan de sirene/flitser alleen tijdens periodieke communicatie transmissies van de
controller ontvangen. Hierdoor wordt het commando om de signalering te starten en te
stoppen, tijdens periodieke communicatie naar de sirene/flitser verzonden. Daarom moet
de insteltijd van uitgangen die de sirene aansturen, langer zijn dan de communicatie
periode.
De signalering stopt nadat de maximale signaleringstijd verstreken is, zelfs als de ingang nog
actief is.
De uitgangen waaraan de draadloze sirene/flitser toegewezen zijn, geven de status van de
signalering aan. Informatie over de signalering status wordt verzonden tijdens periodieke
communicatie.
8.2.2.3
Draadloze uitbreidingen van bekabelde zones en uitgangen
De controller ingang waaraan de uitbreiding uitgang toegewezen is, bestuurt de werking van
die uitgang. De controller uitgang waaraan de uitbreiding ingang toegewezen is, geeft de
status van die ingang aan.
Informatie over de zone status en commando's om de status van de uitgangen te wijzigen,
worden direct verzonden. De ingang instellingen worden verzonden tijdens de periodieke
communicatie.
Indien er geen communicatie met de controller is, worden alle eerder geactiveerde
uitgangen na 20 communicatie periodes gedeactiveerd.
Als de ACX-220 uitbreiding gevoed wordt via een APS voeding, dan heeft de informatie over
storingen met de stroomvoorziening in het ABAX 2 Soft programma de volgende betekenis:
1e positie – voeding overbelast,
2e positie – accu laag,
3e positie – AC uitval.
8.2.2.4
Slimme stekker / draadloze 230 V AC controller
Het activeren van de uitgang waaraan de stekker / controller toegewezen is schakelt het
relais aan dat het 230 V AC circuit aanstuurt (schakelt de stroom in van de stekker /
controller).
De uitgang waaraan de stekker / controller is toegewezen, wordt geactiveerd wanneer:
vediening mode 1 en 2: het 230 V AC bediend relais aan staat.
ACU-220
SATEL