20
Apparaat - type draadloos apparaat. Indien het apparaat meer dan 1 positie in de
apparatenlijst inneemt, dan wordt het "^" teken in opeenvolgende posities weergegeven.
Uitgang – controller uitgang voor weergave van de apparaat status (zie "Programmeerbare
uitgangen" p. 9). In de kolom kunt u uitgangnummers van 1 tot 8 invoeren.
–
Ingang
controller
""Sturingsingangen" p.8). In de kolom kunt u ingangsnummers van 1 tot 4 invoeren of de
letter "z" (detector altijd actief). De "Altijd actief" optie is voor de meeste draadloze
detectoren beschikbaar. Hiermee kan de detector permanent in de actieve mode worden
gezet (zie "Draadloze detectoren" p. 55).
ARU – de parameter is beschikbaar voor een draadloos apparaat indien een ARU-200
draadloos signaal repeater geregistreerd is in de controller: Hier bepaalt u of het draadloze
apparaat direct met de controller communiceert of via de geselecteerde ARU-200
draadloos signaal repeater (meerdere ARU-200 draadloos signaal repeaters kunnen in de
controller worden geregistreerd). Laat het veld leeg als het apparaat direct met de
controller dient te communiceren. Als het apparaat met de controller via de draadloos
signaal repeater moet communiceren, voert u het positienummer in van de repeater vanuit
de apparatenlijst (de draadloos signaal repeater neemt twee posities in beslag op de
apparatenlijst – voer het eerste nummer hiervan in).
Filter – het aantal opeenvolgende communicatie perioden, waarin communicatie met het
apparaat niet kan worden gemaakt, voordat er een communicatie storing met het apparaat
wordt gemeld. U kunt waarden invoeren van 0 tot 255. Het de waarde 0 schakelt de
aanwezigheidscontrole van het apparaat uit in het systeem.
Als het systeem moet voldoen aan de EN50131 eisen voor Grade 2, moet
communicatie uitval met het apparaat uiterlijk binnen 20 minuten worden gemeld.
Houd daarom bij het invoeren van het nummer rekening met de frequentie van
periodieke communicatie (parameter "Communicatie periode" of "ECO" optie).
Configuratie – voor sommige apparaten kunt u extra parameters en opties configureren
(zie "Apparaten configureren via het ABAX 2 Soft programma" p. 52).
Temp.corr. – u kunt de temperatuur informatie die door het apparaat verzonden wordt
corrigeren tot ±3.5°C.
ECO – als de optie ingeschakeld is, vindt elke 3 minuten periodieke communicatie met het
apparaat plaats. Zo kan de levensduur van de batterij tot vier keer worden verlengd.
Onthoud dat als de "ECO" optie ingeschakeld is voor een:
detector – er een vertraging is tussen het wijzigen van de ingangsstatus en het
omschakelen van de werkingsmode van de detector (actief / passief), en kan oplopen
tot drie minuten,
ASP-215 sirene / flitser – de vertraging voor het starten / stoppen van de signalering
op kan lopen tot drie minuten.
Knoppen
een nieuw apparaat toevoegen (zie "Draadloze apparaten toevoegen" p. 36).
een apparaat verwijderen (zie "Verwijderen van draadloze apparaten" p. 37).
ACU-220
ingang
voor
de
werking
van
draadloze
SATEL
apparaten
(zie