5.2.2 Controle van de loopgeluiden
Wanneer er bij de motorreductor ongebruikelijke loopgeluiden en/of vibraties optreden, kan dat een
aankondiging zijn van schade aan de motorreductor. In dit geval moet de reductor per omgaande
worden gerepareerd. Neem contact op met de service-afdeling van NORD.
Pos : 337 /Anleitungen/Getri ebe/4. Inbetriebnahme/Ölstand pr üfen [B2000]z @ 55\m od_1603992042138_2130.docx @ 2684587 @ 3 @ 1
5.2.3 Oliepeil controleren
In hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen en installatiepositie" worden de bouwvormen getoond en de
oliepeilschroeven die bij de betreffende bouwvormen horen. Bij dubbele motorreductoren dient het
oliepeil van beide reductoren te worden gecontroleerd. De drukontluchting moet zich op het in
hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen en installatiepositie" aangegeven punt bevinden.
Bij motorreductoren zonder oliepeilbout (zie hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen en installatiepositie")vervalt
de oliepeilcontrole.
Het oliepeil mag alleen worden gecontroleerd als de reductor stilstaat en is afgekoeld. Zorg voor een
bescherming tegen ongewenste inschakeling. Controleer het oliepeil bij een olietemperatuur van
10 °C tot 40 °C.
Reductor met oliepeilschroef
1. Standaard reductoren van het type M4 (V1 en V5) hebben de in Afbeelding27 (rechter afbeelding)
getoonde hoekbuis, die verticaal naar boven moet staan. Voordat u het oliepeil controleert, moet u
de drukontluchting losschroeven.
2. Draai de oliepeilschroef los die overeenkomt met de bouwvorm (zie hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen
en installatiepositie").
3. Controleer het oliepeil in de reductor met de meegeleverde peilstok (onderdeelnr.: 283 0050) zoals
in Afbeelding27 (linker en rechter afbeelding). Houd het deel van de peilstok dat in de olie is
ondergedompeld in verticale positie.
4. Het maximale oliepeil is de onderste rand van de oliepeilopening.
5. Het minimale oliepeil ligt ca. 4 mm onder de onderrand van het oliepeilgat. De peilstok is dan nog
net in de olie gedompeld.
6. Als het oliepeil niet juist is, corrigeert u het oliepeil door aftappen of bijvullen met het type olie dat
op het typeplaatje staat vermeld.
7. Als de geïntegreerde afdichting van de oliepeilschroef beschadigd is, gebruik dan een nieuwe
oliepeilschroef of maak de schroefdraad schoon en bevochtig deze met borglijm, bijv. Loctite 242
of Loxeal 54-03.
8. Monteer de oliepeilschroef met de afdichtring en draai deze vast met het juiste aanhaalmoment
(zie hoofdstuk 7.3 "Aanhaalmomenten van bouten").
9. Schroef de eventueel losgeschroefde drukontluchting met afdichtring er weer in en draai deze vast
met het juiste aanhaalmoment (zie hoofdstuk 7.3 "Aanhaalmomenten van bouten").
10. Monteer alle gedemonteerde aanbouwcomponenten.
Reductor met oliepeilreservoir
Het oliepeil moet worden gecontroleerd met behulp van de afsluitschroef met peilstok (schroefdraad
G1¼) in het oliepeilreservoir. Het oliepeil moet tussen de onderste en bovenste markering liggen
terwijl de peilstok geheel is ingeschroefd, zie afbeelding Afbeelding27 (middelste afbeelding). Deze
reductoren mogen uitsluitend in de in hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen en installatiepositie" aangegeven
bouwvorm worden gebruikt.
Reductor met oliekijkglas
1. Het oliepeil in de reductor kan rechtstreeks in het kijkvenster worden afgelezen.
2. Het juiste oliepeil is:
– Maximum: midden oliekijkglas,
– minimaal: onderste rand van het oliekijkglas.
B 2000 nl-2822
5 Inspectie en onderhoud
53