Onderhoud
aandrijfsysteem
Bedieningsstang instellen
1. Controleer de opening tussen de bovenste
bedieningsbalk en de vaste balk terwijl de
wielaandrijving volledig is ingeschakeld. De opening
moet ongeveer 25-32 mm bedragen (Figuur 34).
Opmerking: De bovenste bedieningsbalk en de
vaste balk moeten parallel lopen als de bovenste
bedieningsbalk zich in de ingeschakelde stand,
aandrijfstand, neutraalstand of remstand bevindt.
Figuur 34
1. Bovenste bedieningsbalk
2. Parkeerremhendel
3. Vaste bedieningsstang
2. Controleer de werking. Als er aanpassing nodig is,
verwijder dan de R-pen, ring en gaffelpen waarmee
de fitting van de bedieningsstang aan de beugel van
de spanpoelie is bevestigd (Figuur 35).
3. Draai de fitting omhoog of omlaag op de stang tot
deze op de juiste plaats zit en monteer de fitting op
de beugel van de spanpoelie met de gaffelpen, ring
en R-pen.
4. Handgreep
5. Opening van 25 tot 32 mm
1. Bedieningsstang en fitting
2. 89 mm
3. Beugel van spanpoelie
4. Gaffelpen
Bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren/Maande-
lijks (houd hierbij de kortste periode
aan)
De achterbanden moeten een spanning van 83-97 kPa
hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot
onregelmatige maairesultaten (Figuur 36).
Opmerking: De voorbanden zijn semi-pneumatisch
en hoeven niet op spanning te worden gehouden.
De lagerbussen van de
zwenkwielvork vervangen
De zwenkwielvorken zijn gemonteerd in lagerbussen
die zijn gedrukt in de boven- en onderkant van
de bevestigingsbuizen van het draagframe. Om de
lagerbussen te controleren, moet u de zwenkwielvorken
naar voren en naar achteren en naar links en rechts
31
Figuur 35
5. Ring
6. R-pen
7. Fitting van stang
8. Opening F
Figuur 36