7.3.4
Het menu FOUTLIMIETEN programmeren
Het menu FOUTLIMIETEN (zie onderstaande Afbeelding 117) stelt u in staat limieten voor een inkomend signaal in te
stellen. Wanneer het signaal buiten de geprogrammeerde grenzen valt, wordt een foutmelding weergegeven op het
scherm METINGEN.
Voer de volgende stappen uit om het menu FOUTLIMIETEN te programmeren:
1.
Voer in het gedeelte SNELHEID de gewenste waarden voor MIN. LIMIET en MAX. LIMIET in de desbetreffende
tekstvakken in. Indien de gemeten snelheid buiten deze grenzen valt, wordt het bericht E3: SNELHEIDSBEREIK
weergegeven op het metingscherm.
2.
Voer in het gedeelte AMPLITUDE de gewenste waarden voor MIN. LIMIET en MAX. LIMIET in de desbetreffende
tekstvakken in. Indien de amplitudediscriminator een signaal meet dat buiten deze grenzen valt, wordt het
bericht E5: AMPLITUDEFOUT weergegeven op het metingscherm.
3.
Voer in het gedeelte GELUIDSSNELHEID [+|-] het gewenste toegestane maximumpercentage aan variatie van de
geprogrammeerde geluidssnelheid in het menu VLOEISTOF (de standaardwaarde is 20%) in. Als de
vloeistofgeluidssnelheid hoger is dan de geprogrammeerde nominale waarde met meer dan dit percentage
wordt het bericht E2: FOUT GELUIDSSNELHEID weergegeven op het metingscherm.
4.
Voer in het gedeelte ACCELERATIE de gewenste bovengrenswaarde in het tekstvak in. Indien de gemeten snelheid
met meer dan deze limiet in opeenvolgende aflezingen verandert, wordt het bericht E6: FOUT CYCLUS OVERSLAAN
weergegeven op het metingscherm.
5.
Voer in het gedeelte COMPRESSIEVERHOUDING de gewenste bovengrenswaarde in het tekstvak in. Als de
verhouding van de correlatiepiek-waarde tot de secondaire piek-waarde deze limiet overschrijdt, wordt het
bericht E4: FOUT SIGNAALKWALITEIT weergegeven op het metingscherm.
6.
Voer in het gedeelte VARIATIEVERHOUDING GELUIDSSNELHEID de gewenste bovengrenswaarde in het tekstvak in.
Indien de geluidssnelheid met meer dan deze limiet varieert in opeenvolgende aflezingen wordt het bericht E2:
FOUT GELUIDSSNELHEID weergegeven op het metingscherm.
7.
Voer in het gedeelte ONDERGRENS SIGNAAL de gewenste ondergrenswaarde in het tekstvak in. Wanneer de SNR
(Signaal-ruisverhouding) lager is dan deze limiet of wanneer het signaal niet gevonden kan worden wanneer de
stroom wordt gestart, wordt het bericht E1: FOUT LAAG SIGNAAL weergegeven op het metingscherm.
8.
Er is een aanvaardbaar bereik voor elk van de parameters die in dit menu worden ingevoerd. Als u een waarde
invoert buiten deze limieten wordt een bericht vergelijkbaar met onderstaande Afbeelding 118 weergegeven.
TransPort® PT900 Gebruikershandleiding
Afbeelding 118: Het menu FOUTLIMIETEN
Hoofdstuk 7. De transmitter configureren
87