De machine voorbereiden
E
Selecteer in het dialoogvenster [Selecteer het programma] het printerstuurpro-
gramma dat u wilt gebruiken.
U kunt verschillende printerstuurprogramma's selecteren.
F
1
Klik op [Volgende >].
G
Schakel het selectievakje [Printernaam] in om het printermodel te selecteren
dat u wilt gebruiken.
De printernaam kan worden gewijzigd in het venster [Wijzig instellingen voor
'Printernaam'].
H
Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven.
De details die worden weergegeven in [Opmerking],[Stuurprogramma] en [Poort]
zijn afhankelijk van het besturingssysteem, printermodel en de poort.
I
Klik op [Poort] en vervolgens op [Toevoegen].
J
Klik op [Netwerkprinter], en klik vervolgens op [OK].
K
Dubbelklik in de netwerkboom op de naam van de NetWare-bestandsser-
ver.
De gemaakte wachtrij wordt weergegeven.
L
Selecteert de printerwachtrij en klik op [OK].
M
Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in
[Poort].
N
Klik op [Doorgaan].
De installatie van het printerstuurprogramma start.
O
Klik op [Voltooien] in het dialoogvenster [Selecteer het programma].
P
Selecteer wanneer de installatie is voltooid, een van de opties om de com-
puter gelijk of later opnieuw op te starten en klik dan op [Voltooien].
Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Q
Start de computer opnieuw op en open dan het venster [Printers] en dan de
printereigenschappen.
In Windows XP of Windows Server 2003 opent u de printereigenschappen
vanuit het venster [Printers en faxapparaten].
40