De machine voorbereiden
F
Selecteer in het dialoogvenster [Selecteer het programma] het printerstuurpro-
gramma dat u wilt gebruiken.
U kunt verschillende printerstuurprogramma's selecteren.
G
1
Klik op [Volgende >].
H
Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken.
De printernaam kan worden gewijzigd in het venster [Wijzig instellingen voor
'Printernaam'].
I
Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven.
De details die worden weergegeven in [Opmerking],[Stuurprogramma] en [Poort]
zijn afhankelijk van het besturingssysteem, printermodel en de poort.
J
Klik op [Poort] en vervolgens op [Toevoegen].
K
Klik op [SmartDeviceMonitor] en vervolgens op [OK].
L
Klik op [TCP/IP] en vervolgens op [Zoeken].
Een lijst met printers, die via TCP/IP communiceren, verschijnt.
M
Selecteer de printer die u wilt gebruikt en klik op [OK].
Alleen printers die antwoorden op een broadcast van de computer worden
weergegeven. Om een apparaat te gebruiken dat hier niet worden weergege-
ven, klik u op [Adres specificeren - TCP/IP], en voert u vervolgens het IP-adres
of de hostnaam van het apparaat in.
N
Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in
[Poort].
O
Stel een gebruikerscode in, indien nodig.
U kunt maximaal 8 numerieke tekens invoeren. Het is niet mogelijke letter-
en symbooltekens in te voeren.
P
Schakel het selectievakje [Standaardprinter] in om de printer als standaard-
printer te configureren.
Q
Klik op [Doorgaan].
De installatie begint.
R
Selecteer wanneer de installatie is voltooid, een van de opties om de com-
puter gelijk of later opnieuw op te starten en klik dan op [Voltooien].
Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
28