Starten en stoppen van motor
Starten
1. Op zitplaats gaan zitten.
2. Parkeerrem bedienen; zie Bedienen van parkeer-
rem.
Opm: De motor kan niet starten tenzij men de
parkeerrem bedient of de koppeling-/
rempedaal geheel indrukt.
3. De versnellingshendel op neutraal "N" zetten
(Fig. 7).
4. Mesbedienhendel (PTO) op "DISENGAGED"
zetten (Fig. 8).
5. Handgas op "CHOKE" zetten (Fig. 9).
Opm: Bij een motor die gelopen heeft en warm
is, hoeft stap 5 mogelijk niet uitgevoerd te
worden.
6. Contactsleutel rechtsom draaien en in de "START"
stand vasthouden (Fig. 10). Wanneer de motor
aanslaat, sleutel loslaten.
BELANGRIJK: Als de motor na 30 seconden
continu starten niet aanslaat, contactsleutel op
"OFF" zetten en startmotor laten afkoelen; zie
Storingzoeken.
7. Nadat de motor aanslaat, handgas langzaam op
"FAST" (snel) zetten (Fig. 9). Als de motor afslaat
of onregelmatig gaat lopen, handgas voor een paar
seconden op "CHOKE" terugzetten. Dan handgas
weer op "FAST" zetten. Indien nodig, dit
eventueel herhalen.
1
Figuur 7
1.
Versnellingshendel
1
2
3
Figuur 9
1.
Choke
3.
Langzaam
2.
Snel
Stoppen
1. Handgas op "SLOW" zetten (Fig. 9).
2. Contactsleutel op "OFF" zetten (Fig. 10).
Opm: Als de motor hard gewerkt heeft of heet is,
hem een minuut op stationair laten lopen
alvorens de contactsleutel op "OFF" te
draaien. Dit helpt om de motor af te koelen
alvorens hij gestopt wordt. In geval van
nood kan de motor gestopt worden door de
contactsleutel op "OFF" te draaien.
Bediening
2
1
3
Figuur 8
1.
Ontkoppeld
2.
Gekoppeld
3.
Mesbedieningshendel (PTO)
3
1
Figuur 10
1.
Start
3.
Uit
2.
Aan
2
13