5.1 Bediening „Algemeen"
5.1.1 Aanwijs- en bedienelementen
Voorkant
Aanwijs-/ en
bedienelemen-
ten
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Nr. Betekenis
1
Statusregel
Met tijd, datum, naam beeldschermindeling en instrumentnaam.
2
Kleurenbeeldscherm (beeldschermindeling configureerbaar)
Fabrieksmatig: Gemeten waarde, setpoint, regeluitgang (bargraph).
Fabrieksmatig bij programmaregelaar: Gemeten waarde, setpoint, pro-
grammanummer en -naam, paragraafnummer, programmaresttijd.
3
Aanwijzings-/alarmsymbool
4
Actuele betekenis van de softkeys
5
Toetsen
(Softkeys) met wisselende betekenis in het kleurenbeeldscherm.
6
Aanwijzings-/alarmsymbool
Aanduiding van de aanwijzing (blauw) of alarm (rood).
7
EXIT/handtoets
Voor handmatige bediening, navigatie en stoppen van een programma.
8
Uitvoering/situatie
9
Net-LED
Licht groen op wanneer er spanning is.
10 Schakeltoestandaanwijzing van de uitgangen (configureerbaar)
(10)
(6)
5 Bediening
(9)
(8)
EXIT
(7)
13