Toesporing van de voorwielen
Onderhoudsinterval/Specificatie
Een correcte toesporing van de voorwielen is
belangrijk voor de veiligheid, de werking van de
Smart Turn
stuurfunctie en het bedieningsgemak.
Bij ongelijkmatige bandenslijtage, beschadiging van
de graszode of zwaar sturen kan afstelling nodig zijn.
Controleer de toesporing na elke 100 bedrijfsuren of
eenmaal per jaar, waarbij de kortste periode moet
worden aangehouden (fig. 38).
Houd de volgende specificatie aan: 3,5 - 6,5 mm
toesporing van de voorwielen.
Toesporing meten
1.
Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking
stellen, hefinrichting laten zakken en de
contactsleutel in de stand "STOP" draaien om de
motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het
contactslot.
2.
Zet de voorwielen recht vooruit.
3.
Druk de voorkant van de banden naar buiten om
de normale speling in de ophanging weg te
nemen.
4.
Meet de afstand tussen de voorbanden ter hoogte
van de assen (aan de voor- en achterzijde van de
wielen) (fig. 38).
5.
De afstand aan de voorzijde moet 3 - 6 mm
kleiner dan de afstand aan de achterzijde zijn.
Als afstelling nodig is, volgt u de instructies in
Toesporing afstellen, pagina 37 op.
Figuur 38
2
2
Figuur 39
1. Contramoer
Toesporing afstellen
1.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de
stuurstangen los (fig. 39).
2.
Draai beide stuurstangen even veel om de
toesporing af te stellen tot 3 - 6 mm.
3.
Houd het uiteinde van elke stuurstang vast met
één sleutel en draai de contramoer met een
andere sleutel vast.
Onderhoud
m–3421
1
1
m–3397
2. Stuurstang
37