Bandenspanning
Onderhoudsinterval/Specificatie
Houd de voor- en achterbanden op de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandenspanning via het
ventiel na elke 25 bedrijfsuren of elke maand, waarbij
de kortste periode moet worden aangehouden
(fig. 32). De bandenspanning kan het best bij koude
banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning: 12 psi (0,85 kPa) voor en achter.
Figuur 32
1. Ventiel
Rem
Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine
stopt of onbeheerd achterlaat. Controleer de rem vóór
elk gebruik. Als de parkeerrem slipt of onvoldoende
remvermogen heeft, moet die worden afgesteld.
Rem controleren
1.
Tractor op vlakke ondergrond parkeren, aftakas
uitschakelen, hendel voor Hoog/Laag in stand
"N" zetten, parkeerrem in werking stellen en de
contactsleutel in de stand "STOP" draaien om de
motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het
contactslot.
2.
De achterwielen moeten blokkeren en over de
grond slippen als u de tractor naar voren duwt.
Afstelling is nodig als de wielen draaien en niet
blokkeren; zie Rem afstellen.
Rem afstellen
1
m–3319
De remafstelling bevindt zich achter de linker
afdekplaat (fig. 34). Als de parkeerrem onvoldoende
werkt, is afstelling nodig.
1.
Controleer de rem alvorens die af te stellen, zie
Rem controleren.
2.
Schakel de transmissie in neutraal.
3.
Trap het rempedaal in. Het pedaal moet
ca. 51 mm speling hebben (fig. 33) voordat de
rem in werking treedt.
Onderhoud
33