De volgende regels zijn van toepassing op het afdrukken van
streepjescodes:
R Streepjescodes worden steeds unidirectioneel afgedrukt. Bij
vermenging met raster-bitafbeeldingdata wordt de streepjes-
code noch de raster-bitafbeeldingdata afgedrukt.
R Als een deel van de streepjescode voorbij de rechtermarge
valt, wordt de streepjescode niet afgedrukt.
R Indien streepjescodedata en tekstgegevens samen in een
datastring voorkomen, worden de streepjescodes en de tek-
stelementen op dezelfde plaats afgedrukt.
R De start- en stoptekens (*) van Code 39 worden toegevoegd
aan de tekens die waarneembaar zijn.
R De initiële data van Code 128 (Set A, B, or C) wordt be-
schouwd als de eerste data van 128 en moet hexadecimaal zijn
(respectievelijk 41, 42, en 43).
R Als Code 128 Set C en Interleaved 2 of 5 geselecteerd zijn,
moet de streepjescodedata een datastring met even cijfers zijn.
Indien echter een string met oneven cijfers wordt doorge-
stuurd, wordt 0 automatisch toegevoegd zodat het een string
met even cijfers wordt.
R De beginplaats van de afdruk van de streepjescode (niet bij
POSTNET) is steeds 7/72 inch boven de onderlijn.
C-16
Specificaties