Fig. 24: Menupunt Instellingen→Gewenste
waarden→In- en uitschakeling van de basis-
lastpomp
Fig. 25: Menupunt Instellingen→Gewenste
waarden→Vertragingen
Fig. 26: Menupunt Instellingen→Gewenste
waarden→Externe gewenste waarde
7.2.1.3 Menu Regelingsinstellingen -> Re-
geling
Fig. 27: Menupunt Instellingen→Regeling
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-Control SC2.0-Booster • Ed.01/2023-09
De start- en stopdrempel worden als relatieve waarde aangegeven en aan de hand van de
actieve gewenste waarde berekend.
De berekende absolute drukdrempels verschijnen in het infogedeelte aan de rechterkant.
Als de installatie bedrijfsgereed is en de actuele druk onder de startdrempel daalt, wordt de
basislastpomp gestart.
Bij de regelingsmodus p-v kan worden ingesteld met hoeveel pompen het systeem bij onder-
schrijding van de startdrempel moet beginnen.
In de regelingsmodus p-c wordt altijd met 1 pomp gestart. Al naargelang de daadwerkelijke
afname worden de pompen weer uitgeschakeld of worden meer pompen gestart.
In de regelingsmodus p-c kunnen relatieve start- en stopdrempels voor de bij- en uitschake-
ling van pieklastpompen worden ingesteld.
De absolute drukwaarden worden op basis van de actieve gewenste waarde berekend en aan
de rechterkant getoond.
Naast de drukdrempels wordt het toerental van de basislastpomp voor de bij- en uitschake-
ling van verdere pompen in acht genomen.
In de regelingsmodus p-v zijn de parameters niet beschikbaar.
De bij- en uitschakeling van de pompen wordt automatisch met optimalisering van het ener-
gieverbruik geregeld.
Als alleen de basislastpomp actief is, wordt na overschrijding van de uitschakeldrempel voor
de basislastpomp de uitschakeling met de aangegeven waarde „ basislastpomp uit" ver-
traagd.
Als ondertussen de druk onder de uitschakeldrempel daalt, wordt de basislastpomp niet ge-
stopt.
Voor de SLP is er steeds een vertraging voor de bij- en uitschakeling.
Als de werkdruk van de installatie veranderlijk moet zijn, kan deze via een analoge ingang
worden ingesteld.
Deze functie wordt ingeschakeld door de externe gewenste waarde te activeren.
Het stroombereik van het ingangssignaal kan worden vastgelegd.
Bij het stroombereik 4-20 mA volgt een draadbreukcontrole.
Het instelbare drukbereik komt overeen met het bereik van de ingestelde druksensor voor de
uitgangszijde.
Parameters en functies met een effect op de regeling.
nl
31